ECLI:NL:RBAMS:2023:5981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/064374-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en schorsingsverzoek overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Stedelijke Rechtbank in Praag, Tsjechië. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Tsjechië, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor een vrijheidsstraf van twaalf jaar was opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure rondom het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de tweede aanleg van de zaak in Tsjechië, maar dat zij wel op de hoogte was van de procedure en een advocaat had gemachtigd.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en haar verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen en weigert de overlevering.

Daarnaast heeft de raadsman van de opgeëiste persoon een schorsingsverzoek ingediend om de gevangenhouding te schorsen, zodat de opgeëiste persoon zorg kan dragen voor haar autistische zoon. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die schorsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/064374-23
Datum uitspraak: 7 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2023 door de Stedelijke Rechtbank in Praag, Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedatum] 1982,
verblijfadres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 mei 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Schiphol en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Stedelijke Rechtbank in Praag van 7 maart 2016 (dossierkenmerk: 4T 9/2015) in combinatie met een beschikking van de Hoge Raad in Praag van 14 november 2016 (dossierkenmerk: 11 To 68/2016).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in eerste aanleg heeft geleid met dossierkenmerk 4T 9/2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twaalf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en de hiervoor genoemde beschikking.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat er ten aanzien van het vonnis een procedure bij de Hoge Raad in Praag heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot een beschikking van 14 november 2016.
De rechtbank kan op grond van het EAB en de aanvullende informatie niet vaststellen of in tweede aanleg definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4] Zekerheidshalve zal de rechtbank daarom, nu niet kan worden uitgesloten dat daarvan in tweede aanleg sprake was, naast de procedure in eerste aanleg ook de procedure in tweede aanleg toetsen aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 25 april 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 7 maart 2016, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Procedure in tweede aanleg
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beschikking van de Hoge Raad in Praag van 14 november 2016 heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 25 april 2023 blijkt echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure, dat zij een advocaat heeft gemachtigd om haar verdediging te voeren en dat deze advocaat ook daadwerkelijk haar verdediging heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Tsjechië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 16 mei 2023 volgt dat de veroordeling voor dit feit er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Tsjechië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats. Uit het EAB kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon in voorarrest heeft gezeten. Gelet op artikel 2:15, tweede lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, gaat de rechtbank er vanuit dat de duur van de periode die de opgeëiste persoon in voorarrest heeft gezeten bij de tenuitvoerlegging van de straf in mindering worden gebracht op de totale duur van de vrijheidsstraf.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid, gelet op de uitdrukkelijke wens van de opgeëiste persoon om de aan haar opgelegde vrijheidsstraf in Nederland uit te zitten.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
5.1.
Schorsingsverzoek overleveringsdetentie
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota verzocht om het hierboven genoemde bevel tot gevangenhouding te schorsen, zodat de opgeëiste persoon in de gelegenheid wordt gesteld om hulp te vinden voor de zorg van haar autistische zoon van zes jaar oud.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die schorsing kunnen rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onvoldoende aanleiding om het bevel tot gevangenhouding te schorsen. Daarbij speelt mee dat de opgeëiste persoon inmiddels geruime tijd op de hoogte is van het verzoek tot overlevering, zodat zij voldoende tijd heeft gehad om de zorg voor haar zoon te regelen. De rechtbank wijst daarom het schorsingsverzoek af.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.
8. Beslissing
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Stedelijke Rechtbank in Praag (Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).