In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Stedelijke Rechtbank in Praag, Tsjechië. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Tsjechië, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor een vrijheidsstraf van twaalf jaar was opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure rondom het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de tweede aanleg van de zaak in Tsjechië, maar dat zij wel op de hoogte was van de procedure en een advocaat had gemachtigd.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en haar verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen en weigert de overlevering.
Daarnaast heeft de raadsman van de opgeëiste persoon een schorsingsverzoek ingediend om de gevangenhouding te schorsen, zodat de opgeëiste persoon zorg kan dragen voor haar autistische zoon. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die schorsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.