ECLI:NL:RBAMS:2023:5985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/087385-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Tribunal Judiciaire de Marseille. De officier van justitie verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat er onduidelijkheden waren over de feiten en de pleegperiode, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon te onderbouwen. Ook werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft, maar de rechtbank oordeelde dat er geen garantie was dat zij haar verblijfsrecht niet zou verliezen na overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking kwam voor gelijkstelling met een Nederlander.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/087385-23
Datum uitspraak: 7 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 31 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2023 door de Procureur van de Republiek bij het
Tribunal Judiciaire de Marseille,Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorte plaats] (Portugal) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door de Vice-President belast met het onderzoek bij het
Tribunal Judiciaire de Marseille(Frankrijk) op 21 maart 2023 (parketnummer: 20309000211, instructienummer: 420/08).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. Het is niet duidelijk op welke feiten de betrokkenheid van de opgeëiste persoon ziet. Daarnaast is de pleegperiode onduidelijk, omdat deze in het EAB, het A-formulier en de aanvullende informatie verschillend is. Een nadere omschrijving van de feiten is noodzakelijk om het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. De raadsvrouw heeft daarom aan de hand van haar pleitnota verzocht om de zaak aan te houden, om aanvullende informatie op te vragen met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het EAB genoegzaam is. Er is sprake van een EAB ten behoeve van vervolging. Het onderzoek in Frankrijk loopt nog en de rol van de opgeëiste persoon moet nog verder uitgekristalliseerd worden. De beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zoals beschreven in het EAB en het A-formulier zijn voldoende om de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. De aanvullende informatie met betrekking tot de hoeveelheden verdovende middelen is opgevraagd ten behoeve van het IND-advies en niet in het kader van artikel 2 OLW. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang. De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van 19 mei 2023 zien op de betrokkenheid bij het (grensoverschrijdend) handelen in verdovende middelen en witwassen in de periode tussen september 2020 en maart 2023. In de aanvullende informatie van 19 mei 2023 is ten aanzien van alle feiten een pleegperiode of pleegdatum vermeld. De vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt uit de omschrijvingen uit het EAB en de aanvullende informatie: de opgeëiste persoon assisteerde haar medeverdachte bij het verplaatsen van geld of verdovende middelen tijdens ritten tussen Nederland, Spanje, Frankrijk en Italië. De opgeëiste persoon communiceerde via gecodeerde telefoons met de klanten van het netwerk, nam deel aan bepaalde overdrachten en hielp haar medeverdachte met het berekenen van de geldbedragen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten zij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Dat staat aan de genoegzaamheid van het EAB niet in de weg. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de Franse autoriteiten.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk vrijheidsstraffen met maxima van ten minste drie jaren zijn gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste en de tweede voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De rechtbank stelt tevens vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
Aan deze twee voorwaarden is dus voldaan.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 23 mei 2023 blijkt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon haar recht van verblijf in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van een haar na overlevering op te leggen straf of maatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de zaak aan te houden, om de gelegenheid te krijgen een goed onderbouwd standpunt in te dienen naar aanleiding van het IND-advies en nadere informatie te verstrekken aan de IND met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden en de psychische gesteldheid van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het beroep op gelijksteling niet kan slagen. Het is van belang dat het advies van de IND gaat om een verwachting en dat zekerheid over het verlies van het verblijfsrecht niet is vereist.
De IND is op de hoogte van het feit dat de opgeëiste persoon al meer dan tien jaar in Nederland verblijft en van de door het IRC verschafte informatie over persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De raadsvrouw heeft niet concreet aangevoerd welke aanvullende elementen of stukken zij kan aanleveren die mogelijk zouden kunnen leiden tot een andere verwachting bij de IND over het mogelijke verlies van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak aan te houden om de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen om nadere stukken aan de IND te verstrekken.
Gezien het voorgaande komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
  • de verdovende middelen zijn ingevoerd in Frankrijk;
  • de Nederlandse justitiële autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze feiten te gaan vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 12 mei 2023 heeft de Vice-procureur van het
Tribunal judiciaire de Marseille, laten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt van een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur van de Republiek bij het
Tribunal Judiciaire de Marseille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.