ECLI:NL:RBAMS:2023:7134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
AMS 21/2974
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023, in de zaak tussen De Volkskrant B.V. en de minister van Justitie en Veiligheid, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar Wob-verzoek beoordeeld. De minister had geweigerd documenten en communicatie over de executie van strafrechtelijke vonnissen openbaar te maken. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt en dat de zoekslagen die door de minister zijn uitgevoerd incompleet zijn. De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister ook moet toetsen aan de nieuwe Wet open overheid (Woo), die op 1 mei 2022 in werking is getreden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende besluit van de minister, en legt een dwangsom op voor elke dag dat de minister in gebreke blijft met het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de minister het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2974

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap De Volkskrant B.V., uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: E.T. Verwiel),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, (hierna: de minister)

(gemachtigde: mr. E.W.B. Wilting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om op het verzoek van eiseres documenten en communicatie over de executie van de strafrechtelijke vonnissen betreffende de heer [naam] openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
De minister heeft dit verzoek afgewezen met het besluit van
28 september 2020. Met het bestreden besluit van 21 april 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft op 31 mei 2021 beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 17 mei 2022 geschorst en de minister in de gelegenheid gesteld om alsnog te beslissen over de documenten die nader zijn aangetroffen en te bezien of de Wet open overheid (Woo) aanleiding geeft om ten aanzien van de overige documenten waar wel over is beslist, anders te beslissen. Ook heeft de rechtbank de minister verzocht om meer inzicht te geven in de zoekslag die is uitgevoerd en duidelijk te maken welke weigeringsgrond is toegepast als de minister beslist om aangetroffen documenten (gedeeltelijk) niet openbaar te maken. Verder heeft de rechtbank de minister meegegeven dat zij waarde hecht aan de (tweede) instemmingsverklaring van [naam] . De rechtbank heeft de minister een termijn van vier weken gegeven om een aanvullend besluit te nemen.
1.4.
De minister heeft op 15 september 2022 een aanvullend besluit genomen. In dit besluit heeft de minister de instemmingsverklaring van [naam] bij de beoordeling betrokken, waardoor de weigeringsgrond zoals in artikel 10, eerste lid en onder d, van de Wob is komen te vervallen. [1] Voor het overige is de minister bij de weigering tot openbaarmaking gebleven.
1.5.
Eiseres heeft op het aanvullende besluit gereageerd met een brief van 25 oktober 2022. De minister heeft vervolgens gereageerd met een brief van 15 december 2022.
1.6.
Eiseres heeft met een brief van 7 februari 2023 verklaard een nadere zitting te wensen en met een brief van 20 april 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift van 15 september 2023.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 28 september 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook was aanwezig: mr. T. de Boer, advocaat van [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit hangende beroep is aangevuld met een besluit van 15 september 2022. Reeds hierom is het beroep gegrond. De rechtbank zal hierna beoordelen of de minister (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten en communicatie terecht heeft geweigerd, zoals het standpunt van de minister is in het aanvullende besluit van 15 september 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De zoekslag
3. Partijen zijn het er over eens dat de tot nu toe door de minister uitgevoerde zoekslagen incompleet zijn gebleken en er dus een nadere zoekslag nodig is. Op de eerste zitting heeft de minister verklaard dat er extra documenten waren aangetroffen, waarover nog niet was beslist. In het aanvullende besluit is over de genoemde extra documenten echter wederom niet beslist. Zoals blijkt uit het aanvullende besluit zijn die documenten bij de nadere zoekslag niet aangetroffen of zitten de extra documenten al in het dossier van de advocaat van [naam] , zo lichtte de minister op de zitting toe.
4. Hoewel partijen het er over eens zijn dat het verzoek tot openbaarheid niet strekt tot de documenten die al in het dossier van de advocaat aanwezig zijn en dus al in bezit zijn van eiseres, is het voor eiseres wel van belang dat zij kan controleren wélke documenten de minister bij de zoekslag heeft gevonden en of die documenten inderdaad al in haar bezit zijn. Om die reden kan de minister naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de enkele vermelding dat er geen nieuwe stukken zijn aangetroffen die onder het verzoek vallen. Nu het aanvullende besluit geen inventarislijst bevat waarop alle aangetroffen documenten na de nadere zoekslag en, indien aan de orde, de bijbehorende weigeringsgrond staat vermeld, bevat het aanvullende besluit op dit punt een motiveringsgebrek. De rechtbank zal de minister dan ook opdragen in een nieuw te nemen besluit inzicht te geven in álle aangetroffen documenten en daar vervolgens duidelijk bij aan te geven of een document openbaar wordt gemaakt, dan wel openbaarmaking geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd omdat er een weigeringsgrond van toepassing is of omdat het betreffende stuk zich al in het dossier van de advocaat bevindt. Voor zover openbaarmaking van een document wordt geweigerd omdat het document zich al in het dossier van de advocaat bevindt, dient de minister op de inventarislijst tevens een omschrijving van de inhoud van het betreffende document te geven, zoals in het voorbeeld van een e-mail vermelding van de afzender en geadresseerde en de datum en het tijdstip van de e-mail. Alleen op die manier kan eiseres immers controleren of zij het betreffende stuk daadwerkelijk al in bezit heeft.
5. De minister dient zich naar het oordeel van de rechtbank bij de nadere zoekslag niet te beperken tot documenten en communicatie binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen. Eiseres heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat er stukken zijn bij de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie, die niet in het bestreden besluit en het aanvullende besluit zijn opgenomen. De rechtbank wijst daarbij op artikel 4.2, tweede lid, van de Woo. Hierin staat dat indien het verzoek betrekking heeft op informatie die op grond van enig wettelijk voorschrift bij het bestuursorgaan had behoren te berusten, het bestuursorgaan de gevraagde informatie vordert van degene die over de informatie beschikt. Volgens vaste rechtspraak mag van de minister worden verwacht dat hij ten aanzien van documenten die wel in zijn bezit zijn geweest of zouden moeten zijn geweest, al het redelijk mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen. [2]
6. Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond. De minister zal dus (wederom) een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres.
Toepassing van de Woo
7.1
Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken, ook als er sprake is van zogeheten verlengde besluitvorming. [3] Gelet op de datum van het aanvullende besluit, te weten 15 september 2022, toetst de rechtbank in deze zaak aan de Woo.
7.2
Niet in geschil is dat de minister in het geheel niet heeft getoetst aan de Woo. De rechtbank heeft daar in het proces-verbaal van de schorsing na de eerste zitting al expliciet opdracht toe gegeven. Zoals hiervoor al is geoordeeld, moet de minister een nieuw besluit nemen. De rechtbank wijst erop dat de minister in dat besluit alsnog de Woo moet toepassen. Ook geeft de rechtbank de minister opdracht om in het nieuw te nemen besluit per documentonderdeel waarvan openbaarmaking geweigerd wordt, concreet te motiveren welke weigeringsgrond van de Woo dan van toepassing is.
Artikel 10 EVRM [4]
8. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan toetsing van artikel 10 van het EVRM.
Dwangsom
9. Gelet op het eerdere verloop van deze procedure, ziet de rechtbank aanleiding een dwangsom op te leggen. De rechtbank weegt daarbij mee dat het Wob-verzoek van eiseres al op 30 juli 2020 is ingediend en er sindsdien dus al ruim drie jaar en drie maanden is verstreken. Ook weegt de rechtbank mee dat de minister, ondanks opdracht daartoe van de rechtbank in de schorsingsbeslissing van 17 mei 2022, niet uit zichzelf tijdig een aanvullend besluit heeft genomen. De rechtbank heeft de minister daarvoor moeten rappelleren. Tevens weegt de rechtbank mee dat het vervolgens genomen aanvullende besluit amper een heroverweging valt te noemen. Weliswaar heeft de minister enkele documenten alsnog (gedeeltelijk) openbaar gemaakt door het wegvallen van de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob, maar over de nieuwe documenten waarvan de minister melding had gemaakt op de eerste zitting wordt in het aanvullende besluit niet gerept en er is niet getoetst aan de Woo. De rechtbank acht het dan ook nodig de minister een flinke stok achter de deur te geven om deze keer tijdig én zorgvuldig aan de slag te gaan met het nieuw te nemen besluit op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en het aanvullend besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat de minister eerder al in de gelegenheid is gesteld om het gebrek te herstellen en daar geen, dan wel onvoldoende gehoor aan heeft gegeven.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
10.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 april 2021 en het aanvullend besluit van 15 september 2022;
- draagt de minister op binnen
zes wekenna de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Kuppens, voorzitter, en mr. J.C.S. van Limburg Stirum en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit artikel komt overeen met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3410.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:161.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.