ECLI:NL:RBAMS:2023:7152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
AMS 23/2097
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling onder de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 november 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die in Turkije woont, was voorheen werkzaam als vrachtwagenchauffeur en heeft zich in 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een herbeoordeling heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage per 31 augustus 2022 vastgesteld op 42,60%, wat eiser betwist. Eiser stelt dat zijn psychische klachten worden onderschat en dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Tijdens de zitting heeft verweerder erkend dat er een administratieve fout is gemaakt met betrekking tot de datum van de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank oordeelt dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn, maar twijfelt aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twee weken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2097
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Turkije), eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage per 29 oktober 2020 gewijzigd vastgesteld op 54,96%.
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage per
31 augustus 2022 gewijzigd vastgesteld op 42,60%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023.
De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur containervervoer voor gemiddeld 58,52 uur per week. Op 26 april 2010 meldde eiser zich ziek voor dit werk wegens psychische klachten. Na het doorlopen van de WIA [1] -wachttijd vond een beoordeling plaats. Per 23 april 2012 krijgt eiser een WIA-uitkering, omdat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was verklaard op basis van arbeidskundige gronden. Vervolgens heeft verweerder eiser opgeroepen voor een herbeoordeling. In dat kader heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 5 november 2020 voor 54,96% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 29 oktober 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van
4 november 2020 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft aangegeven dat de hoogte van de uitkering niet wijzigt tot 1 december 2022 en dat tegen die tijd wordt gekeken of eiser een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering zal krijgen op grond van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Op 2 februari 2022 gaat eiser in bezwaar tegen het primaire besluit. Ook doet eiser een melding van toegenomen klachten, gedateerd
29 december 2021.
1.3
Eiser is op 8 augustus 2022 in zijn woonland Turkije onderzocht door een psychiater. De arts heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een zogeheten TH213 formulier. Een verzekeringsarts van verweerder heeft vervolgens na kennisneming van die onderzoeksbevindingen en na dossierstudie vastgesteld dat eiser belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die eiser volgens de arbeidsdeskundige kan verrichten en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,60%. Verweerder heeft eiser met een besluit van
17 november 2022 op de hoogte gebracht van het voornemen tot wijziging van het besluit van 5 november 2020. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2023 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 februari 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in de heroverweging in bezwaar geen aanleiding om eiser meer beperkt te achten dan is neergelegd in de FML van 31 augustus 2022. Daarom blijven de geselecteerde functies volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onverminderd geschikt voor eiser.
Standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat er geen benutbare mogelijkheden zijn als gevolg van persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Hij meent dat zijn psychische klachten worden onderschat. Eiser is van mening dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Bovendien heeft eiser lichamelijke klachten. Hij voert aan dat hij – anders dan verweerder stelt - fysiek onderzocht wilde worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij is daarvoor naar Nederland gekomen. In verband met zijn beperkingen is eiser niet in staat om de geduide functies uit te oefenen. Eiser verzoekt de rechtbank om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder een andere datum in geding hanteert in het bestreden besluit dan in het primaire besluit.
Het oordeel van de rechtbank
Datum in geding
3. Ter zitting heeft verweerder verklaard abusievelijk te hebben nagelaten om te beslissen op het bezwaar van eiser van 28 maart 2022 dat is gericht tegen het primaire besluit van 5 november 2020. Ter zitting heeft verweerder verder verklaard dat het bezwaar tegen het primaire besluit van 5 november 2020 gegrond moet worden verklaard, dat de datum in geding 31 augustus 2022 is en dat de verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser van 80-100% naar 42,60% daarom – anders dan in het bestreden besluit vermeld - pas ingaat 24 maanden na 31 augustus 2022. De uitkering van eiser blijft dus ongewijzigd tot 1 september 2024, aldus verweerder op zitting.
4. Nu er geen beslissing op het bezwaar van 28 maart 2022 is genomen en het beroep niet mede is gericht tegen het uitblijven hiervan, ziet de onderhavige beoordeling daar niet op. De datum in geding die in de onderhavige beoordeling voorligt is 31 augustus 2022.
5. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder op goede gronden eiser per 31 augustus 2022 voor 42,60% arbeidsongeschikt heeft geacht.
6. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiser heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op zijn verdienvermogen. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
7. Voor zover eiser aanvoert dat het medische onderzoek onzorgvuldig is, omdat hij niet fysiek lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts, volgt de rechtbank eiser niet.
Eiser is in Turkije door een psychiater onderzocht en de bevindingen van dat onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek betrokken. Ook heeft er een fysieke hoorzitting plaatsgevonden waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was. Er heeft toen ook een oriënterend psychisch onderzoek plaatsgevonden. Verweerder stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding zag om lichamelijk onderzoek te doen, omdat een lichamelijk onderzoek al had plaatsgevonden door een arts in Turkije en er in de bezwaarfase geen lichamelijke klachten werden vermeld op basis waarvan een lichamelijk onderzoek zou moeten plaatsvinden door een verzekeringsarts. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Inhoudelijke beoordeling medische rapportage
8. Eiser is in Turkije medisch beoordeeld waarbij ook een psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De onderzoeksbevindingen van de arts in Turkije zijn door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het onderzoek betrokken. Vanwege psychische klachten zijn beperkingen aangenomen wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van psychiatrische verwardheid, psychose of schizofrenie. Dit blijkt niet uit informatie uit de curatieve sector en ook niet uit het onderzoek. De anamnese is op onderdelen niet consistent en de gepresenteerde klachten zijn niet passend bij een ernstige psychiatrische stoornis. Er is ook geen sprake van hallucinaties, daarvoor zijn er bij het onderzoek geen concrete aanwijzingen en het blijkt ook niet uit de gegevens van de curatieve sector, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er op dat geen sprake is van een intensieve behandeling in Turkije door een behandelend psycholoog of psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd waarom de inhoud van de verstrekte informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen ten aan aanzien van psychische klachten van eiser.
9. Vanwege voorgeschreven medicatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML opgenomen dat eiser is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd waarom vanwege medicatie aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen. Dit betoog slaagt daarom niet.
10. Eiser is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkt geacht ten aanzien van ’s nachts werken. Ook is eiser aangewezen op regelmatige werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom conform de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid en met inachtneming van de al aangenomen medische beperkingen, geen aanvullende urenbeperking aan de orde is. Hij heeft voldoende toegelicht waarom eiser niet voor een urenbeperking in aanmerking komt op grond van een energetische belemmering, een verminderde beschikbaarheid, dan wel op preventieve basis.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank ziet daarom ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling geen aanleiding om een deskundige te benoemend. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de FML.
Arbeidsdeskundige grondslag van het besluit
12. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies assemblagemedewerker elektrotechnische produkten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) ten grondslag gelegd aan de schatting van de mate van de arbeidsongeschiktheid. Ook heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep de functies van wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020), geschikt bevonden voor eiser.
13. In de FML is opgenomen dat eiser ongeveer een half uur achtereen kan staan. Wat betreft staan tijdens werk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML opgenomen dat eiser voor ongeveer de helft van de werkdag, oftewel vier uur per dag, kan staan tijdens werk.
14. Wat betreft de functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat er dagelijks ongeveer vijf uur staand wordt gewerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat de functie geschikt voor eiser is omdat sprake is van een marginaal hogere belasting. Hier gaat de rechtbank niet in mee. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verklaard dat overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat deze ook akkoord is gegaan met de overschrijding van de belastbaarheid, echter is niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de FML, de functie geschikt heeft geacht voor eiser. In de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 november 2022 wordt slechts vermeld dat de verzekeringsarts van mening is dat de klantbelastbaarheid niet wordt overschreden in de geduide functies. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat verweerder de functie ondanks deze overschrijding toch geschikt heeft kunnen achten.
15. Wat betreft de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat niet-dagelijks ongeveer vijf uur staand wordt gewerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voert aan dat de overschrijding van de belastbaarheid van eiser niet bezwaarlijk is, omdat vijf uur staan niet dagelijks voorkomt en afhankelijk is van de machine. Naar het oordeel van de rechtbank is de geschiktheid van de functie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Zo is onduidelijk wat wordt bedoeld met de stelling dat de belasting van circa vijf uur in totaal staan niet-dagelijks voorkomt. Ook stelt de arbeidsdeskundige in dit verband dat men afhankelijk van de machine kan zitten in plaats van staan. Ten onrechte is nagelaten om dit nader te duiden. Zo dient te worden verduidelijkt hoe vaak de belasting wordt overschreden. De algemene stelling dat het ook kan voorkomen dat met een machine wordt gewerkt waarbij kan worden gezeten, biedt onvoldoende duidelijkheid.
16. In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat twee dagdelen per week 4 uur en 48 minuten staand wordt gewerkt. Verweerder voert aan dat dit een marginale en incidentele overschrijding is, welke volgens de regels van het CBBS is toegestaan. Weliswaar betreft het bij deze functie, in vergelijking met de twee hiervoor vermelde functies, om een geringere overschrijding en komt deze overschrijding ook minder vaak voor, echter heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de FML, de functie ondanks de overschrijding geschikt heeft bevonden voor eiser.
Conclusie
17. De rechtbank ziet daarom in zoverre aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor voormelde functies. Volgens de rechtbank kunnen voormelde drie functies zonder nadere motivering niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. Nu onvoldoende geschikte functies resteren, volgt hieruit dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke arbeidsdeskundige grondslag berust.
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen en daarbij tevens te betrekken hetgeen hierboven onder 3 is overwogen.
19. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid en binnen de gegeven termijn een nader standpunt heeft kenbaar gemaakt en stukken heeft ingediend, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [2] De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen van deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:80.