ECLI:NL:RBAMS:2023:7274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/163072-23 (was: 13/752035-20)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van evenredigheidsbeginsel in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Częstochowa, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB meerdere keren aangehouden, onder andere vanwege ziekte van de opgeëiste persoon. Op 23 februari 2023 vond de inhoudelijke behandeling plaats, waarna de rechtbank op 9 maart 2023 een tussenuitspraak deed waarin zij oordeelde dat het EAB een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag had en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft primair verzocht om het EAB niet in behandeling te nemen, omdat de uitvoering ervan onevenredig zou zijn. De officier van justitie heeft dit verzoek afgewezen en de rechtbank heeft verdere informatie opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, waaronder twee kinderen die in Nederland wonen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf gelast. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding afgewezen, met de overweging dat de overlevering niet kan plaatsvinden en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/163072-23 (was: 13/752035-20)
Datum uitspraak: 15 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 18 januari 2021 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 augustus 2020 door
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB was aanvankelijk gepland op 30 november 2022 en vervolgens op
2 februari 2023. De rechtbank heeft op beide zittingen de zaak aangehouden, respectievelijk om de raadsvrouw meer voorbereidingstijd te geven en vanwege ziekte van de opgeëiste persoon.
Op de zitting van 23 februari 2023 is het EAB inhoudelijk behandeld, waarna de rechtbank op
9 maart 2023 bij tussenuitspraak het onderzoek heeft heropend. De rechtbank heeft vragen laten stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de uitvaardiging van het EAB en de evenredigheid daarvan.
Op de zitting van 1 november 2023 is de behandeling van het EAB met instemming van de raadsvrouw en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling voortgezet, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen vanwege ziekte. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft

3.Tussenuitspraak van 9 maart 2023

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 9 maart 2023 geoordeeld dat aan het EAB een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van één jaar, waarvan nog elf maanden en vijf dagen resteren. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet ten aanzien van dit vonnis en dat het feit dat ten grondslag ligt aan dit vonnis onder een zogenoemd ‘lijstfeit’ valt. De rechtbank neemt deze oordelen in deze uitspraak over. Wat de rechtbank heeft overwogen in de tussenuitspraak wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

4.Evenredigheid

Inleiding
De raadsvrouw heeft de rechtbank op de zitting van 23 februari 2023 primair verzocht het EAB niet in behandeling te nemen, omdat de uitvaardiging en uitvoering hiervan onevenredig is. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het verzoek van de raadsvrouw af te wijzen. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 9 maart 2023 beslist dat nader onderzoek nodig was naar de gang van zaken rond de uitvaardiging van het EAB op 7 augustus 2020. De rechtbank wilde van de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beginnen weten waarom het onderhavige verzoek om overlevering voor het ondergaan van de gevangenisstraf die is opgelegd bij een vonnis van 27 maart 2007 (III K 1186/06) niet was meegenomen in het EAB van 16 september 2015, dat zag op een gevangenisstraf opgelegd bij een verzamelvonnis van 20 juni 2012 (II K 131/11). Op 10 maart 2016 stond de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon hiervoor toe.
Verder heeft de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgehouden dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen in 2016, naar Nederland is teruggekeerd en inmiddels al weer zo lang in Nederland verblijft dat hij in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. Om die reden kan de opgeëiste persoon de gevangenisstraf die ten grondslag ligt aan het onderhavige EAB in Nederland ondergaan. De rechtbank heeft opgemerkt dat het ondergaan van die straf de positieve ontwikkelingen in het leven van de opgeëiste persoon zouden afremmen. De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd of de voornoemde omstandigheden van invloed zouden zijn geweest op de beslissing tot het uitvaardigen van het onderhavige EAB op 7 augustus 2020, indien die destijds bekend zouden zijn geweest.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brieven van 21 april 2023, 5 juni 2023 en
1 augustus 2023 aanvullende informatie verstrekt. Daaruit komt naar voren dat bij de uitvaardiging van het eerste EAB op 16 september 2015 niet bekend was dat de opgeëiste persoon ook nog de gevangenisstraf die ten grondslag ligt aan het onderhavige EAB (opgelegd bij vonnis van 27 maart 2007 (III K 1186/11)) moest ondergaan. Verder heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit opgemerkt dat de door de rechtbank voorgehouden omstandigheden – indien bekend ten tijde van het nemen van de beslissing tot uitvaardiging van het onderhavige EAB – relevant zouden kunnen zijn geweest voor het nemen van die beslissing. Verder heeft zij opgemerkt dat ingestemd kan worden met strafovername door Nederland.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft op de zitting van 1 november 2023 betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon in dit concrete geval onevenredig bezwarend is en om die reden geweigerd moet worden. Daartoe heeft zij de volgende argumenten aangevoerd:
  • het gaat om een gering feit, te weten de verkoop van vijf gram amfetamine zeventien jaar geleden (in 2006);
  • het vonnis is uit 2007 en pas dertien jaar later, in 2020, is een EAB uitgevaardigd;
  • de opgeëiste persoon is eerder, op grond van een EAB uit 2015, overgeleverd in 2016 aan de Poolse autoriteiten ter executie van een vonnis van dezelfde rechtbank uit 2012 en heeft zijn straf toen in Polen uitgezeten. Het vonnis waar nu de overlevering voor wordt verzocht was destijds ook bekend en had toen kunnen worden meegenomen. Nu opnieuw de overlevering ten behoeve van de executie van een eerder vonnis toestaan (ook al is dat in Nederland) schopt zijn leven, dat hij inmiddels in Nederland heeft opgebouwd, opnieuw volkomen in de war.
  • de executie van de straf zou in Polen zijn verjaard als de verjaringstermijn niet zou zijn verlengd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen en de overlevering, vanwege – kort gezegd – de gelijkstelling moet worden geweigerd, onder gelijktijdige overname van de straf door Nederland. Er is – zoals verzocht door de rechtbank - een dialoog aangegaan in het kader van de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB met de uitvaardigende justitiële autoriteit. Tot drie keer toe zijn vragen gesteld. Hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven het EAB te handhaven. Het EAB ziet op de verkoop van meerdere kleine hoeveelheden amfetamines, harddrugs. Het gaat dus om ernstige feiten. In andere overleveringszaken die zagen op feiten en vonnissen van enige tijd geleden, is de overlevering ook niet geweigerd vanwege onevenredigheid.
Oordeel van de rechtbank
Stelselevenredigheid
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om in 2020 een EAB uit te vaardigen en heeft – zo blijkt uit het antwoord van 5 juni 2023 van deze rechter - geen aanleiding gezien het EAB in te trekken. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt dat niet anders. De keuze voor het uitvaardigen van een EAB in 2020 en tot (indirecte) handhaving daarvan in 2023 door de uitvaardigende justitiële autoriteit gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken.
Evenredigheid in een concreet geval
De tenuitvoerlegging van het EAB kan daarnaast onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig worden geacht ten opzichte van de opgeëiste persoon. [3] Wat de raadsvrouw daartoe heeft aangevoerd, is echter onvoldoende.
Alhoewel de rechtbank oog heeft voor de ouderdom van het vonnis en de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, alsook voor het feit dat hij in 2016 op basis van een eerder EAB aan Polen is overgeleverd om een straf op basis van een ander vonnis uit te zitten, zijn deze omstandigheden van de opgeëiste persoon niet zodanig uitzonderlijk dat de tenuitvoerlegging van het EAB onevenredig is. Verder biedt de OLW, vanwege een slagend beroep op gelijkstelling, de mogelijkheid de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen. De rechtbank zal daar in deze zaak gebruik van maken (zie hierna onder 5). Dit biedt al een minder ingrijpend alternatief voor overlevering aan Polen, waarin de belangen van de opgeëiste persoon worden meegewogen.
Van onevenredigheid, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 9 maart 2023 geoordeeld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander, dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, dat de rechtbank bevoegd is de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren en dat de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over. Wat de rechtbank heeft overwogen in de tussenuitspraak wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog het volgende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale (zijn twee kinderen zijn in Nederland geboren, wonen hier en verblijven om de week bij de opgeëiste persoon) banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Schorsing na uitspraak

De raadsvrouw heeft de rechtbank subsidiair verzocht de gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid OLW te schorsen totdat is beslist op een door de raadsvrouw in te dienen gratieverzoek. Dit verzoek tot gratie zal direct na de uitspraak worden ingediend en maakt goede kans van slagen, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de gevangenhouding en daartoe het volgende aangevoerd. Schorsing van de gevangenhouding om de opgeëiste persoon in vrijheid de beslissing op een gratieverzoek af te laten wachten, doorkruist het vertrouwensbeginsel en de internationale samenwerking. De bedoeling van een weigering op grond van artikel 6a OLW, is immers dat Nederland de tenuitvoerlegging van de straf overneemt. Schorsing van de gevangenhouding leidt er bovendien toe dat het langer duurt totdat de straf wordt overgenomen. Dit is ook voor de opgeëiste persoon een onwenselijke gang van zaken.
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding af. Nu de rechtbank de overlevering weigert op grond van artikel 6a OLW, beveelt de rechtbank de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Het is dan ook de bedoeling dat de opgeëiste persoon die gevangenisstraf ook daadwerkelijk ondergaat. De rechtbank beveelt daartoe de gevangenhouding, mede om aan de Europese verplichting tot strafovername te voldoen. De rechtbank loopt niet vooruit op een eventueel gratieverzoek en de mogelijke uitkomst daarvan.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 van de OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. L. Sanders en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Rechtbank Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.