Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaken tussen
Rofarma Holding B.V. uit Amsterdam, eiseres
Inleiding
(hierna: Rofarma) tegen de last onder dwangsom van € 50.000,- die het college heeft opgelegd, de invordering van deze dwangsom en de door het college opgelegde bestuurlijke boete van € 43.500,-. Het college is daartoe overgegaan, omdat de woning aan de [adres 1] in Amsterdam zonder een daartoe vereiste omzettingsvergunning van een zelfstandige woonruimte is omgezet naar meerdere onzelfstandige woonruimten.
Totstandkoming van de besluiten
Beoordeling door de rechtbank
.Daardoor heeft Rofarma tijdig bezwaar aangetekend. De beslissing op bezwaar ten aanzien van het invorderingsbesluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen, omdat op het moment dat het college het primaire besluit II nam, de begunstigingstermijn nog niet was verlopen. De rechtbank oordeelt verder dat Rofarma terecht is aangemerkt als overtreder, waardoor het beroep tegen het opleggen van de boete niet slaagt. De boete zal niet worden gematigd.
25 oktober 2021 ontvangen en heeft hiertegen bezwaar ingediend op 8 november 2021. Hiermee is het bezwaar binnen de termijn ingediend, aldus Rofarma.
e-mail van [naam 3] moet worden aangemerkt als een zienswijze. Als iemand reageert op een voornemen is dat in beginsel een zienswijze. Echter, [naam 3] ging in zijn e-mail van
12 april 2019 inhoudelijk niet in op het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. In zijn mail van 12 april 2019 komt het woord zienswijze niet voor. [naam 3] geeft aan dat Rofarma een aanvraag voor een omzettingsvergunning wil indienen om de door het college geconstateerde illegale situatie te legaliseren. In het voornemen verwijst het college naar de legalisatiebrief van het college van 6 februari 2019. Vervolgens laat [naam 3] op
24 april 2019 per mail weten dat Rofarma de aanvraag voor een omzettingsvergunning heeft ingediend. Daarna bericht het college op 15 juli 2019 per e-mail aan [naam 3] dat de aanvraag voor de omzettingsvergunning buiten behandeling is gesteld. Op 23 juli 2019 vraagt [naam 3] op grond waarvan de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Al het mailcontact gaat over legalisatie en niet over het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Vervolgens stuurt het college op 10 december 2019 de afwijzing van de aanvraag voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar acht onzelfstandige woonruimten, rechtstreeks naar Rofarma. Pas op 13 augustus 2020 wordt de last onder dwangsom opgelegd, deze stuurt het college alleen aan [naam 3] .
13 augustus 2020 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Dit besluit, het primaire besluit I, is pas bekendgemaakt op 25 oktober 2021, toen het college het besluit aan mr. Swart stuurde. Niet is gebleken dat het college de last onder dwangsom tussen 13 augustus 2020 en 25 oktober 2021 nogmaals aan Rofarma heeft gestuurd. Als gevolg daarvan heeft Rofarma wel op tijd bezwaar aangetekend. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit I vernietigen en bepalen dat college binnen zes weken op het bezwaar van Rofarma beslist. Het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar is gegrond.
ne bis in idem-beginsel. Weliswaar zijn beide boetes opgelegd voor het onttrekken van dezelfde woning, maar deze boetes zijn opgelegd naar aanleiding van twee verschillende huisbezoeken en dus ook twee overtredingen. [5] Bovendien is in 2021 geconstateerd dat er nieuwe bewoners in de woning woonden. De situatie was niet dat er nog steeds dezelfde mensen woonden, waarbij Rofarma nog bezig was om de overtreding te beëindigen.
ne bis in idem-beginsel. In de enkele omstandigheid dat Rofarma al eerder is beboet voor een onrechtmatige verhuursituatie in de woning, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college van boeteoplegging had moeten afzien of de boete had moeten matigen.
€ 50.000,- is verbeurd, en er al eerder een boete van € 18.000,- is opgelegd. Wanneer de onderhavige boete daarbij wordt opgeteld, betekent dit een financiële last van € 111.500,-. Volgens Rofarma staat dit bedrag in geen enkele verhouding tot hetgeen zich in dit geval heeft voorgedaan. De heer [naam 5] , bestuurder en enig aandeelhouder van Rofarma, heeft op zitting toegelicht dat hij een apotheek exploiteerde en nu met pensioen is. De huurinkomsten gelden als aanvulling op zijn pensioen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- draagt het college op om binnen zes weken inhoudelijk te beslissen op het bezwaarschrift;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Rofarma te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit II;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan Rofarma te vergoeden.
mr.C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
In tabel 5 staat dat tweemaal het boetebedrag dat voor de overtreding staat kan worden opgelegd als voor de tweede keer hetzelfde verbod wordt overtreden binnen een periode van vier jaar, ten aanzien van de overtreder, die twee of meer adressen in Amsterdam verhuurt aan derden.