ECLI:NL:RBAMS:2023:7326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
13/173723-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag na steekincident na concert in Amsterdam

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man, die op 1 juli 2022 in Amsterdam, na afloop van een concert in de Q-factory, het slachtoffer in de borst heeft gestoken met een scherp voorwerp. Het slachtoffer liep een oppervlakkige steekverwonding op. De rechtbank kon niet vaststellen met welk voorwerp precies was gestoken, maar achtte de verklaring van de verdachte dat hij met een schrijfpen had geslagen niet aannemelijk. De verdachte heeft niet meegewerkt aan psychologisch onderzoek, maar werd wel geobserveerd in het Pieter Baan Centrum, waar werd vastgesteld dat hij leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank kon deze stoornis echter niet betrekken bij de strafbepaling. De reclassering adviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een forensische kliniek en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 475,54 voor materiële schade en € 2.500,- voor immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/173723-22
Datum uitspraak: 21 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 7 november 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. Avagyan, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. A.Y. Bleeker namens de
benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en zoals gewijzigd ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich op 1 juli 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] , door hem met een mes of een scherp/puntig voorwerp in de borst of het bovenlichaam te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Gelet op de aangifte, de letselverklaring en de verschillende getuigenverklaringen waaruit volgt dat er een mes in het spel was, kan worden bewezen dat verdachte aangever ter hoogte van zijn linkerborst met een mes heeft gestoken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever, of op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever met een (zilverkleurige) schrijfpen in zijn hand heeft geslagen en niet heeft gestoken met een mes. Dit alternatieve scenario van verdachte is aannemelijk en vindt ondersteuning in verschillende bewijsmiddelen, waaronder het geringe letsel dat aangever heeft opgelopen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op 1 juli 2022 tussen verdachte en aangever een confrontatie heeft plaatsgevonden en dat door deze confrontatie bij aangever letsel is ontstaan. In het door een arts ingevulde aanvraagformulier medische informatie is het letsel van aangever beschreven als een oppervlakkige steekverwonding links op de borstkas, waarbij sprake was van gering uitwendig bloedverlies.
Het dossier bevat verschillende verklaringen over het incident. Zo heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte op hem afrende en hem bovenhands heeft gestoken en dat hij daarna uit zijn ooghoek een mes heeft gezien. Daarnaast heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met een mes op aangever af kwam rennen en hem vervolgens heeft gestoken. [naam getuige 1] heeft de steekbeweging die hij heeft waargenomen bij de rechter-commissaris voorgedaan. Deze beweging is door de rechter-commissaris omschreven als een bovenhandse beweging naar beneden. Tot slot heeft getuige [naam getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte en het slachtoffer ongeveer 10 meter uit elkaar stonden, waarna verdachte terugrende en uithaalde naar aangever. Getuige [naam getuige 2] heeft tijdens de confrontatie tussen verdachte en aangever een priem gezien van 10 á 15 centimeter met een zwart handvat; het leek op een schroevendraaier maar dan wat scherper, met een duidelijk puntje.
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de confrontatie bekend, maar heeft ontkend aangever met een mes te hebben gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever bovenhands heeft geslagen terwijl hij een schrijfpen in zijn hand had, zodat het letsel van aangever daardoor kan zijn ontstaan. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet en schuift deze als niet aannemelijk ter zijde. Hoewel de rechtbank gelet op de - op dit punt - wisselende getuigenverklaringen niet kan vaststellen door welk exact voorwerp de steekverwonding van aangever is veroorzaakt, stelt de rechtbank op grond van de hierboven weergegeven verklaringen vast dat verdachte een scherp en puntig voorwerp van ongeveer 10 tot 15 centimeter lengte heeft gebruikt. Uit de verklaringen van aangever en getuige [naam getuige 1] volgt ook dat verdachte met dit voorwerp een bovenhandse neerwaartse steekbeweging richting aangever heeft gemaakt. Daarbij komt dat verdachte pas op de zitting heeft verklaard over het slaan met een pen, terwijl hij eerder heeft ontkend te hebben gestoken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zich in de borststreek vitale organen bevinden, zoals het hart, de longen en de lever. Het met kracht steken met een scherp en puntig voorwerp van langere lengte (zoals een mes of een priem) in dat deel van iemands lichaam, brengt daarom naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich mee dat diegene daardoor dodelijk wordt verwond.
Dat verdachte heeft geprobeerd aangever met kracht te steken, blijkt volgens de rechtbank uit de verklaringen van aangever, getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] . Alle drie verklaren zij dat verdachte op aangever afrende en uithaalde/stak. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het veroorzaken van een dodelijke verwonding bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Het gegeven dat de wond van aangever niet diep was, zoals door de verdediging aangevoerd, maakt deze conclusie niet anders. Aangever heeft immers verklaard dat, toen verdachte op hem afkwam, hij zichzelf heeft beschermd en verdachte heeft weggeduwd. De geringe diepte van de wond van aangever valt daarom niet toe te rekenen aan terughoudendheid aan de kant van verdachte.
Gelet op voornoemde vindt de rechtbank dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en is daarom van oordeel dat dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 juli 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een scherp en puntig voorwerp in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen aan verdachte de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij bewezenverklaring aan verdachte een zoveel mogelijk voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft geprobeerd aangever te doden, door hem met een scherp en puntig voorwerp in zijn borst te steken. Dat aangever daarbij niet is komen te overlijden, is niet te danken aan het handelen van verdachte maar aan het gegeven dat aangever zichzelf heeft afgeweerd.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft geen oog gehad voor de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten. Het handelen van verdachte heeft ook een diepe indruk gemaakt op het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer tot op de dag van vandaag last van paniekaanvallen en flashbacks en is hij sinds het incident niet meer zichzelf. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer omdat het feit zich op de openbare weg in een drukke menigte heeft afgespeeld. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank weegt deze eerdere veroordelingen in het nadeel van verdachte mee.
Verdachte heeft tijdens het strafrechtelijk onderzoek niet willen meewerken aan enige vorm van psychologisch of psychiatrisch onderzoek, om vast te stellen of het door hem gepleegde feit onder invloed van een psychische of psychiatrische stoornis heeft plaatsgevonden. Wel is verdachte gedurende enige tijd in het Pieter Baan Centrum (
hierna:PBC) geobserveerd. In het rapport van het PBC staat beschreven dat, hoewel geen twijfel bestaat dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte, geen conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of deze stoornis een rol heeft gespeeld tijdens het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Nu nauwelijks inzicht in de geestvermogens van verdachte en de ernst van de vastgestelde stoornis is verkregen, kan de rechtbank de stoornis van verdachte niet betrekken bij het bepalen van de op te leggen straf.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het advies van reclasseringsinstantie Inforsa van 18 oktober 2023 over verdachte. Inforsa heeft de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan, ingeschat als hoog. Om dit gevaar te beperken heeft Inforsa de rechtbank geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte wordt opgenomen in een forensische kliniek om diagnostiek te verkrijgen, een delictanalyse uit te voeren en daarna te werken aan delictpreventie met een passende behandeling. Daarnaast heeft Inforsa geadviseerd om als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid wonen-traject, verplichte dagbesteding, het meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte een straf opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit waarvoor hij wordt veroordeeld, en die anderzijds is gericht op het voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout ingaat, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank zal in lichte mate afwijken van vordering van de officier van justitie, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt geplaatst in een forensische kliniek.
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de datum waarop de duur van het voorarrest gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen vrijheidsstraf.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 11.867,78 (elfduizend achthonderdzevenenzestig euro en achtenzeventig eurocent) gevorderd, bestaande uit
€ 6.867,78 (zesduizend achthonderdzevenenzestig euro en achtenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Van het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding ziet € 27,06 (zevenentwintig euro en zes eurocent) op reiskosten voor een gesprek met een advocaat. Dit bedrag wordt subsidiair gevorderd als proceskosten.
Tot slot verzoekt de benadeelde partij om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde schadevergoeding gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 502,60 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft zich wat betreft de gevorderde vergoeding van materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het eigen risico, de reiskosten en de kosten ter verkrijging van medische informatie. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor kleding heeft de raadsman de vordering betwist en zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de benadeelde partij een zonnebril en een pet heeft gedragen en dat niet is gebleken wat daadwerkelijk voor de verschillende kledingstukken is betaald.
Ook ten aanzien van de gevorderde gederfde inkomsten heeft de raadsman de vordering betwist. Bij de vordering is geen contract gevoegd en niet is gebleken dat de inkomstendaling van de benadeelde partij geen andere reden heeft gehad of dat de benadeelde partij geen andere inkomsten heeft gehad.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman de vordering betwist en zich op het standpunt gesteld dat niet is vast te stellen in hoeverre eerdere (oorlogs)trauma’s hebben bijgedragen aan de PTSS-klachten van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt als volgt:
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde bedragen van € 354,66 aan eigen risico, € 24,60 aan reiskosten naar de huisarts, € 46,38 aan kosten voor het opvragen van medische informatie ten behoeve van het vaststellen van de omvang van de geleden schade en € 49,90 voor een T-shirt, overweegt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade, om te kunnen vaststellen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen. Ten aanzien van het T-shirt overweegt de rechtbank in het bijzonder dat voldoende is gebleken dat dit T-shirt door het handelen van verdachte is beschadigd.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 27,06 aan reiskosten voor een gesprek met de advocaat, overweegt de rechtbank dat dit deel van de vordering ziet op proceskosten. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook als proceskosten toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen van € 60,- en € 155,- voor respectievelijk een petje en een zonnebril, overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat de benadeelde partij een petje en zonnebril heeft gedragen toen het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld heeft plaatsgevonden. Daardoor bestaat onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde schade om te kunnen vaststellen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 6.150,18 aan gederfde inkomsten, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering is namelijk onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal daarom ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen, als vergoeding voor het lichamelijke letsel dat als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte bij de benadeelde partij is ontstaan. De benadeelde partij heeft het bestaan van het lichamelijk letsel voldoende onderbouwd en de raadsman heeft het letsel als grondslag voor de vordering van immateriële schade niet betwist.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met de ernst van het letsel van de benadeelde partij en ziet daarin aanleiding om de gevorderde schadevergoeding te matigen. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op € 2.500,- en wijst de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toe. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige van de vordering van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk zal worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.975,54 (tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 475,54 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022, de datum waarop het bewezenverklaarde handelen van verdachte zich afspeelde en de door de benadeelde partij geleden schade is ontstaan, tot aan de dag van voldoening.
Verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden zijn deze kosten begroot op € 27,06 (zevenentwintig euro en zes eurocent).
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 2.975,54 (tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 475,54 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag van voldoening, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 39 dagen.
Voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, is daarmee de andere vervallen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde
voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich melden zodra de reclassering hem oproept in het kader van de meldplicht. De meldplichten zullen uitgevoerd worden door de toegewezen reclasseringsorganisatie, in de omgeving van de geïndiceerde zorginstelling. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • Veroordeelde moet zich laten opnemen ten behoeve van een klinische opname in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra de geïndiceerde zorginstelling een opnamedatum beschikbaar heeft. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • Veroordeelde moet zich laten behandelen door Inforsa Forensisch Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering en op basis van beschikbaarheid. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of in de maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na aanmelding en op basis van een beschikbare plaats. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer in onderhavige strafzaak, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • Veroordeelde werkt mee aan controle van het middelengebruik om het gebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan de politie de opdracht toezicht te houden op de naleving van het contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop de duur van het voorarrest gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
De vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 2.975,54 (tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 475,54 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2022) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 27,06 (zevenentwintig euro en zes eurocent).
Verklaart de benadeelde partij in het overige van zijn vordering niet-ontvankelijk.
Legt veroordeelde de
verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen eenbedrag van € 2.975,54 (tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 475,54 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2022) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 39 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B. van Galen en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2023.
Bijlage 1
Tenlastelegging verdachte [verdachte] .
Aan verdachte is, zoals gewijzigd ter terechtzitting, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst althans het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, althans het bovenlichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijlage 2
De bewijsmiddelen:

1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 7 november 2023;

Deze verklaring houdt in, zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat ik op 1 juli 2022 bij de Qfactory in Amsterdam was en vraagt mij te vertellen wat er daar is gebeurd. Ik was inderdaad bij een concert. Ik ben daar [slachtoffer] tegengekomen. (…) Het feest was afgelopen en toen ben ik naar buiten gegaan. (…) Buiten bleef [slachtoffer] mij aanstaren en praten. Dingen zeggen. Ik kon het niet hebben wat hij allemaal zei. Op een gegeven moment heb ik hem geslagen. Met twee handen. Dat was bovenhands.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 18 oktober 2022 van de rechter-commissaris;
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Toen wij naar buiten gingen was [verdachte] daar met een groepje. Hij kwam naar ons toe en hij ging mij slaan. Daarna heeft hij mij met een mes gestoken.
(…)
Hij rende naar mij toe (…) Hij heeft mij gestoken en toen heb ik het mes gevoeld. Daarna zag ik uit de hoek van mijn ogen een mes. Het ging heel snel.
(…)
Hij is meteen op mij af gekomen. Toen hij mij had gestoken heb ik mijzelf beschermd en heb ik hem weggeduwd.
(…)
U vraagt voor te doen hoe de verdachte mij stak? (…) Hij stak mij bovenhands, naar beneden.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 2] van 18 oktober 2022 van de rechter-commissaris;
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Er waren twee mannen aan het vechten en die werden uit elkaar gehaald. (…) Vrienden haalden hen uit elkaar, ze stonden een meter of 10 uit elkaar, toen zag ik de dader terugrennen en toen haalde hij uit. (…) Ik zag dat het slachtoffer pijn had en toen wilde ik naar de dader lopen. Toen zei iemand tegen mij: “niet doen want hij heeft mes”. Ik liep er naar toe en toen zag ik een priem met een zwart handvat van 10 á 15cm lang.
(…)
Wat ik bedoel met een priem? Het lijkt op een schroevendraaier, wat scherper. Je zag een
duidelijk puntje er aan.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 1] van 7 februari 2023 van de rechter-commissaris;
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam getuige 1] , zakelijk weergegeven:
We stonden allemaal buiten en er kwam iemand aangerend en die stak [slachtoffer] . Ik dacht eerst dat het een vuist was, maar ik zag wat glimmen (…)
(…)
Of ik het steken met mijn eigen ogen heb gezien? Ja. U vraagt mij nogmaals of ik de steekbeweging kan voordoen.
Opmerking rechter-commissaris: ik zie dat de getuige een bovenhandse beweging maakt, met zijn rechterarm, naar beneden.
(…)
Ik zag het mes toen hij aangerend kwam, hem heeft gestoken en weer is weggegaan. Ik was op 5 meter afstand van [slachtoffer] . Ik weet niet hoe groot het mes was, ik heb iets gezien dat aan het glimmen was en dat was het mes. (…) Het ging heel snel.
5.
Een geschrift, te weten een Aanvraagformulier Medische Informatie van 14 juli 2022, ondertekend door arts L. van de Wauw.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Datum onderzoek: nacht van 1 juli 2022 op 2 juli 2022.
I. Omschrijving van het letsel:
Uitwendig waargenomen letsel: oppervlakkige steekverwonding links op de borstkas.