ECLI:NL:RBAMS:2023:7341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
13/114698-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, veroordeling voor medeplichtigheid

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden bewezen dat de MDMA zich in de feitelijke machtssfeer van de verdachte bevond op het moment van de ontdekking. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn woning ter beschikking had gesteld aan een medeverdachte voor de opslag van de MDMA, en dat hij voorwaardelijk opzet had op de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen oog had voor de maatschappelijke problemen die de handel in drugs met zich meebrengt, en dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid MDMA in zijn woning duidt op een zekere mate van wetenschap omtrent het doel van het ter beschikking stellen van zijn woning. De rechtbank legde ook beslag op de in beslag genomen goederen, waaronder verdovende middelen en een computer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/114698-23
Parketnummer vordering tul: 23/003035-21
Datum uitspraak: 21 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het op 3 mei 2023 in Amsterdam medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 34,17 kilogram MDMA, 93 pillen MDMA en/of 12 pillen MDMA. Subsidiair is dit aan verdachte ten laste gelegd als medeplichtigheid aan hetzelfde feit, door (een kamer in) zijn woning beschikbaar te stellen voor de opslag van die MDMA.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 34,17 kilogram MDMA. Verdachte heeft de wetenschap gehad dat deze hoeveelheid MDMA in zijn woning lag, waardoor deze zich ook binnen zijn machtssfeer bevond. Verdachte staat namelijk ingeschreven op het adres waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en verbleef daar ook daadwerkelijk. Gelet op de grote hoeveelheid verschillende verdovende middelen die zijn aangetroffen is het verder onaannemelijk dat deze de woning binnen zijn gebracht gedurende de periode dat verdachte elders verbleef. Dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander, zodat sprake is van medeplegen, blijkt onder meer uit het regelmatige contact dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het binnentreden in de woning van verdachte, zonder dat ten aanzien daarvan sprake was van een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet, levert een onherstelbaar vormverzuim op. Naar aanleiding hiervan dient het in de woning van verdachte verkregen bewijs te worden uitgesloten. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit kan daarnaast niet worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de in zijn woning aangetroffen MDMA, omdat hij gedurende de tijd dat de MDMA zich daar bevond niet in zijn woning is geweest. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen dat verdachte zijn woning aan anderen ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van drugs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het (on)rechtmatig binnentreden van de woning van verdachte
Op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren plaatsen betreden wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. Als de plaats van binnentreding een woning betreft, is volgens artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van de (hulp)officier van justitie vereist. In deze zaak is ten aanzien van de woning van verdachte een dergelijke machtiging afgegeven.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 3 mei 2023 bij de woning van verdachte aan de [BRP-adres] hebben aangebeld, waarna zij medeverdachte [medeverdachte] naar buiten zagen lopen. Nadat [medeverdachte] verklaarde dat hij uit nummer [huisnummer] kwam en zijn identiteitsbewijs werd gevorderd, is hij weggerend. Bij de latere identiteitsfouillering van [medeverdachte] , zijn door de verbalisanten twee bolletjes met een harde witte substantie aangetroffen.
De rechtbank vindt dat deze omstandigheden voldoende redengevend zijn om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat in de woning aan de [BRP-adres] een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd, zodat de verbalisanten op grond van artikel 9 van de Opiumwet de woning van verdachte mochten binnentreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat strekt tot bewijsuitsluiting van de uit de doorzoeking van de woning verkregen bewijsmiddelen.
3.3.2
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Op 3 mei 2023 is in de slaapkamer in de woning van verdachte een sporttas aangetroffen met daarin verschillende losse zakken die 34,17 kilogram pillen bevatten. Na onderzoek is gebleken dat deze pillen MDMA bevatten.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van verdachte en getuigen vast dat verdachte op 3 mei 2023 en een korte periode daaraan voorafgaand niet in zijn woning is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij (in ieder geval) vanaf Koningsdag tot aan 4 mei 2023 niet in zijn woning heeft verbleven. Verder heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte vanaf 29 april 2023 vijf nachten in haar woning heeft geslapen. Ten slotte bevat het dossier een verklaring van de begeleider van verdachte bij het Leger des Heils, waaruit volgt dat de begeleider op 3 mei 2023 heeft geprobeerd verdachte thuis op te zoeken, maar hem daar niet heeft aangetroffen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de op 3 mei 2023 in de woning van verdachte aangetroffen MDMA zich in de feitelijke machtssfeer van verdachte heeft bevonden, nu niet kan worden bewezen dat verdachte op of omstreeks 3 mei 2023 in zijn woning is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.3
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] voor de opslag van de aangetroffen MDMA. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het ter beschikking stellen van de woning van verdachte
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de enige bewoner is van zijn woning en dat hij zijn woning aan niemand ter beschikking heeft gesteld, maar wel vaak zijn sleutels kwijtraakt. De rechtbank begrijpt de verklaring van verdachte zo, dat het mogelijk is dat zijn sleutels door een of meer onbekende personen zijn gevonden, waarna deze personen de MDMA in de woning hebben opgeslagen terwijl hij afwezig was. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde, nu volstrekt onaannemelijk is dat onbekende derden, zonder medeweten van de bewoner, 34,17 kilogram pillen MDMA (met bijbehorende straatwaarde) in diens woning leggen.
Toegang medeverdachte tot de woning
Uit het dossier is gebleken dat, nadat medeverdachte [medeverdachte] bij de woning van verdachte is aangehouden, de politie de deur van de woning voor het binnentreden heeft moeten forceren. Hierdoor stelt de rechtbank vast dat, ondanks de afwezigheid van verdachte, de deur van de woning deugdelijk was afgesloten zodat medeverdachte [medeverdachte] op enig moment toegang heeft gehad tot de woning. Dat medeverdachte [medeverdachte] bovendien vaker in de woning van verdachte is geweest leidt de rechtbank af uit een overzicht van de taxiritten van medeverdachte [medeverdachte] , waaronder een rit die op 1 april 2023 vanaf de woning van verdachte is vertrokken.
Contact verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft tijdens het vooronderzoek ontkend dat hij medeverdachte [medeverdachte] kent. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] wel kent, maar dat zij verder geen contact hebben. Dat verdachte en [medeverdachte] elkaar kennen en ook contact hebben gehad, leidt de rechtbank af uit een chatgesprek dat is aangetroffen op de telefoon die [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding bij zich droeg. Deze telefoon behoort volgens de rechtbank toe aan [medeverdachte] , gelet op de daarop aangetroffen foto van [medeverdachte] en een chatgesprek waarin zijn inschrijfadres wordt genoemd. In een chatgesprek van 1 april 2023 op de telefoon, heeft [medeverdachte] een bericht gestuurd naar een persoon genaamd [naam] , met de mededeling dat er voor 04:25 uur een vlucht van Dubai naar Amsterdam is geboekt. Dat verdachte [naam] is, kan worden opgemaakt uit de door de politie bijgevoegde
screenshotvan een vliegticket op naam van verdachte, voor een vlucht van Dubai naar Amsterdam die om 04:25 uur vertrekt.
Voorwaardelijk opzet
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn woning vanaf (in ieder geval) Koningsdag 2023 ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte daarbij voorwaardelijk opzet op het gronddelict heeft gehad. De buurman van verdachte heeft verklaard dat er in de woning van verdachte een hoop overlast is door drugs(gebruik). Daarbij komt dat de aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid MDMA in de slaapkamer van de woning van verdachte, duidt op een zekere mate van wetenschap bij verdachte omtrent het doel van het ter beschikking stellen van zijn woning. Ook hier geldt immers dat naar algemene ervaringsregels niet aannemelijk is dat een kennis van verdachte zonder zijn medeweten een dergelijke hoeveelheid MDMA in de slaapkamer van zijn woning opslaat. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven over hoe het kan dat de MDMA in zijn woning is aangetroffen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
De rechtbank vindt daarom ook dat verdachte door zijn woning beschikbaar te stellen, op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze woning door medeverdachte [medeverdachte] zou worden gebruikt om daar verdovende middelen op te slaan.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben van 34,17 kilogram MDMA, zodat het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen 93 en 12 losse pillen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat deze pillen MDMA bevatten. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat:
een persoon op 3 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 34,17 kilogram MDMA, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 mei 2023 in de gemeente Amsterdam opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door zijn woning aan de [BRP-adres] ter beschikking te stellen voor de opslag van voornoemde middelen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is medeplichtig aan het voorhanden hebben van een zeer grote hoeveelheid MDMA. Verdachte heeft toegelaten dat anderen in zijn woning drugs hebben opgeslagen, die gezien de hoeveelheid enkel voor de verkoop kan zijn bedoeld. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in drugs met zich meebrengt. MDMA is namelijk een stof waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid en is ook direct en indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid drugs, zoals in de woning van verdachte is aangetroffen, is een gevangenisstraf van in ieder geval 36 maanden. Nu verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid, zal de rechtbank dit oriëntatiepunt met een derde verlagen en aldus een gevangenisstraf van 24 maanden als uitgangspunt nemen.
De rechtbank heeft verder gelet op het strafblad van verdachte van 26 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarom weegt de rechtbank het strafblad niet mee bij het bepalen van de op te leggen straf. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 17 juli 2023. Hoewel bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, ziet de reclassering geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht.
De rechtbank ziet in de door de reclassering beschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om in zijn voordeel enigszins van het voornoemde uitgangspunt af te wijken en aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat verdachte een voorwaardelijk strafdeel boven het hoofd blijft hangen, zodat hij na het uitzitten van het onvoorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf niet opnieuw tot het plegen van strafbare feiten wordt verleid.
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 3 STK verdovende middelen
- 9 STK verdovende middelen (XTC)
- 1 STK verdovende middelen (XTC)
- 1 STK USB-stick (memorykaart; zilverkleurig, merk: Kingston)
- 1 STK Hennep
- 1 STK hennep
- 1 STK verdovende middelen
- 12 STK XTC
- 1 STK verdovende middelen
- 2 STK verdovende middelen
- 4 STK verdovende middelen
- 1 STK verdovende middelen
- 93 STK verdovende middelen
- 1 STK Hasjiesj
- 1 STK verdovende middelen
- 1 STK computer (Apple)
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de hierboven weergegeven 12 stuks XTC, 93 stuks verdovende middelen, de hennep en de Hasjiesj, overweegt de rechtbank dat deze goederen tijdens onderzoek naar strafbare feiten in beslag zijn genomen en dat deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze goederen onttrokken aan het verkeer.
Nu met betrekking tot de overige los vermelde verdovende middelen het bewezen verklaarde is begaan en deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden ook deze goederen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave
De rechtbank zal ten aanzien van de USB-stick en de Computer de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij vordering van 3 oktober 2023 heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht om de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd in de zaak met parketnummer 23/003035-21. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering onvolledig is. De rechtbank kan uit de vordering namelijk niet opmaken bij welk arrest verdachte is veroordeeld en welke voorwaardelijke straf daarin aan verdachte is opgelegd. De rechtbank zal daarom de officier van justitie in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
primair ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat
de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 3 STK verdovende middelen
- 9 STK verdovende middelen (XTC)
- 1 STK verdovende middelen (XTC)
- 1 STK Hennep
- 1 STK hennep
- 1 STK verdovende middelen
- 12 STK XTC
- 1 STK verdovende middelen
- 2 STK verdovende middelen
- 4 STK verdovende middelen
- 1 STK verdovende middelen
- 93 STK verdovende middelen
- 1 STK Hasjiesj
- 1 STK verdovende middelen
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK USB-stick (memorykaart; zilverkleurig, merk: Kingston)
- 1 STK computer (Apple)
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering van 3 oktober 2023 met parketnummer 23/003035-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B. van Galen en A.L. op ’t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2023.
[...]
[...]

1.

[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]