3.3.1Het (on)rechtmatig binnentreden van de woning van verdachte
Op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren plaatsen betreden wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. Als de plaats van binnentreding een woning betreft, is volgens artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van de (hulp)officier van justitie vereist. In deze zaak is ten aanzien van de woning van verdachte een dergelijke machtiging afgegeven.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 3 mei 2023 bij de woning van verdachte aan de [BRP-adres] hebben aangebeld, waarna zij medeverdachte [medeverdachte] naar buiten zagen lopen. Nadat [medeverdachte] verklaarde dat hij uit nummer [huisnummer] kwam en zijn identiteitsbewijs werd gevorderd, is hij weggerend. Bij de latere identiteitsfouillering van [medeverdachte] , zijn door de verbalisanten twee bolletjes met een harde witte substantie aangetroffen.
De rechtbank vindt dat deze omstandigheden voldoende redengevend zijn om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat in de woning aan de [BRP-adres] een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd, zodat de verbalisanten op grond van artikel 9 van de Opiumwet de woning van verdachte mochten binnentreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat strekt tot bewijsuitsluiting van de uit de doorzoeking van de woning verkregen bewijsmiddelen.
3.3.2Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Op 3 mei 2023 is in de slaapkamer in de woning van verdachte een sporttas aangetroffen met daarin verschillende losse zakken die 34,17 kilogram pillen bevatten. Na onderzoek is gebleken dat deze pillen MDMA bevatten.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van verdachte en getuigen vast dat verdachte op 3 mei 2023 en een korte periode daaraan voorafgaand niet in zijn woning is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij (in ieder geval) vanaf Koningsdag tot aan 4 mei 2023 niet in zijn woning heeft verbleven. Verder heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte vanaf 29 april 2023 vijf nachten in haar woning heeft geslapen. Ten slotte bevat het dossier een verklaring van de begeleider van verdachte bij het Leger des Heils, waaruit volgt dat de begeleider op 3 mei 2023 heeft geprobeerd verdachte thuis op te zoeken, maar hem daar niet heeft aangetroffen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de op 3 mei 2023 in de woning van verdachte aangetroffen MDMA zich in de feitelijke machtssfeer van verdachte heeft bevonden, nu niet kan worden bewezen dat verdachte op of omstreeks 3 mei 2023 in zijn woning is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.3Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] voor de opslag van de aangetroffen MDMA. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het ter beschikking stellen van de woning van verdachte
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de enige bewoner is van zijn woning en dat hij zijn woning aan niemand ter beschikking heeft gesteld, maar wel vaak zijn sleutels kwijtraakt. De rechtbank begrijpt de verklaring van verdachte zo, dat het mogelijk is dat zijn sleutels door een of meer onbekende personen zijn gevonden, waarna deze personen de MDMA in de woning hebben opgeslagen terwijl hij afwezig was. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde, nu volstrekt onaannemelijk is dat onbekende derden, zonder medeweten van de bewoner, 34,17 kilogram pillen MDMA (met bijbehorende straatwaarde) in diens woning leggen.
Toegang medeverdachte tot de woning
Uit het dossier is gebleken dat, nadat medeverdachte [medeverdachte] bij de woning van verdachte is aangehouden, de politie de deur van de woning voor het binnentreden heeft moeten forceren. Hierdoor stelt de rechtbank vast dat, ondanks de afwezigheid van verdachte, de deur van de woning deugdelijk was afgesloten zodat medeverdachte [medeverdachte] op enig moment toegang heeft gehad tot de woning. Dat medeverdachte [medeverdachte] bovendien vaker in de woning van verdachte is geweest leidt de rechtbank af uit een overzicht van de taxiritten van medeverdachte [medeverdachte] , waaronder een rit die op 1 april 2023 vanaf de woning van verdachte is vertrokken.
Contact verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft tijdens het vooronderzoek ontkend dat hij medeverdachte [medeverdachte] kent. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] wel kent, maar dat zij verder geen contact hebben. Dat verdachte en [medeverdachte] elkaar kennen en ook contact hebben gehad, leidt de rechtbank af uit een chatgesprek dat is aangetroffen op de telefoon die [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding bij zich droeg. Deze telefoon behoort volgens de rechtbank toe aan [medeverdachte] , gelet op de daarop aangetroffen foto van [medeverdachte] en een chatgesprek waarin zijn inschrijfadres wordt genoemd. In een chatgesprek van 1 april 2023 op de telefoon, heeft [medeverdachte] een bericht gestuurd naar een persoon genaamd [naam] , met de mededeling dat er voor 04:25 uur een vlucht van Dubai naar Amsterdam is geboekt. Dat verdachte [naam] is, kan worden opgemaakt uit de door de politie bijgevoegde
screenshotvan een vliegticket op naam van verdachte, voor een vlucht van Dubai naar Amsterdam die om 04:25 uur vertrekt.
Voorwaardelijk opzet
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn woning vanaf (in ieder geval) Koningsdag 2023 ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte daarbij voorwaardelijk opzet op het gronddelict heeft gehad. De buurman van verdachte heeft verklaard dat er in de woning van verdachte een hoop overlast is door drugs(gebruik). Daarbij komt dat de aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid MDMA in de slaapkamer van de woning van verdachte, duidt op een zekere mate van wetenschap bij verdachte omtrent het doel van het ter beschikking stellen van zijn woning. Ook hier geldt immers dat naar algemene ervaringsregels niet aannemelijk is dat een kennis van verdachte zonder zijn medeweten een dergelijke hoeveelheid MDMA in de slaapkamer van zijn woning opslaat. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven over hoe het kan dat de MDMA in zijn woning is aangetroffen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
De rechtbank vindt daarom ook dat verdachte door zijn woning beschikbaar te stellen, op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze woning door medeverdachte [medeverdachte] zou worden gebruikt om daar verdovende middelen op te slaan.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben van 34,17 kilogram MDMA, zodat het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen 93 en 12 losse pillen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat deze pillen MDMA bevatten. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.