ECLI:NL:RBAMS:2023:751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
13/136164-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man tot jeugddetentie voor straatroven in Amsterdam

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere straatroven in Amsterdam in de eerste helft van 2022. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een zitting op 2 februari 2023, waar de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. S. de Bont, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. R. Pothast.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en afpersing van verschillende slachtoffers, waarbij de verdachte samen met anderen opereerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de straatroven, waarbij hij en zijn medeverdachten slachtoffers bedreigden en goederen afnamen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de ten laste gelegde feiten, maar achtte de andere feiten bewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de noodzaak voor begeleiding in zijn ontwikkeling. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclassering en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.136164.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/136164-22
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Bont en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Pothast naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan:
een diefstal met (bedreiging met) geweld op de openbare weg waarbij op 23 februari 2022 in Amsterdam van [slachtoffer 1] een Louis Vuitton tas met inhoud is weggenomen;
afpersing van [slachtoffer 2] , waarbij op 13 mei 2022 in Amsterdam op de openbare weg een Iphone 7, de toegangscode van de telefoon, een Gucci tas, een ID-kaart, een sleutelbos, een studentenpas en 35 euro is weggenomen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid hieraan;
afpersing van [slachtoffer 3] , waarbij op 21 mei 2022 in Amsterdam op de openbare weg een Louis Vuitton tas en 100 euro is weggenomen;
afpersing van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waarbij op 3 juni 2022 in Amsterdam op de openbare weg van [slachtoffer 4] 20 euro contant geld, 250 euro giraal geld, een Monclaire shirt en een Iphone zijn weggenomen en van [slachtoffer 5] 126 euro giraal geld is weggenomen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primaire) feiten bewezen kunnen worden verklaard. Door de officier van justitie is daarbij gewezen op de aangiftes en camerabeelden. Nu de straatroven steeds zijn gepleegd door een groep jongens, waarbij dezelfde personen betrokken zijn geweest en waarbij op eenzelfde manier is gehandeld namelijk door jonge slachtoffers te bedreigen, kan voor de bewezenverklaring gebruik worden gemaakt van schakelbewijs. Daarbij is het niet nodig om vast te stellen welke deelnemer van de groep welke gedragingen heeft verricht, nu verdachte deel uitmaakte van de groep die de slachtoffers heeft benaderd, goederen heeft weggenomen en waarbij de rollen inwisselbaar waren, zodat medeplegen kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1, feit 2 en feit 4 moet worden vrijgesproken. Bij feit 3 is volgens hem sprake van het plegen van een diefstal en dient verdachte daarom te worden vrijgesproken van het medeplegen en eveneens van (de dreiging met) het geweld.
Ten aanzien van feit 1 blijkt betrokkenheid van verdachte alleen uit de verklaring van aangever, welke verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaring is niet betrouwbaar, want deze verklaring komt niet overeen met de beelden en bovendien heeft aangever bij de rechter-commissaris op onderdelen anders verklaard dan bij de politie. Van medeplegen is ook geen sprake geweest, nu het enkel wetenschap hebben en het zich niet distantiëren van het strafbare feit daarvoor onvoldoende is, terwijl van een gezamenlijk plan of het delen van de buit niet is gebleken.
Bij feit 2 kan op grond van de beelden en de verklaring van aangever worden vastgesteld dat alle uitvoeringshandelingen zijn verricht door NN1 en van een strafbare betrokkenheid van verdachte niet is gebleken. Gelet hierop is van medeplegen of medeplichtigheid dan ook geen sprake. Sterker nog, uit de verklaring van aangever volgt dat door NN2, die kan worden geïdentificeerd als verdachte, is gezegd dat de telefoon net zo goed kon worden terug gegeven, omdat hij toch leeg was. Hieruit blijkt van een de-escalerende rol van verdachte.
Hoewel verdachte ten aanzien van feit 3 heeft bekend de tas van aangever te hebben weggenomen, heeft verdachte hierbij geen gebruik gemaakt van geweld of dreiging met geweld. Ook is van medeplegen geen sprake geweest, nu uit de beelden volgt dat verdachte alleen gehandeld heeft en zich niet met de andere personen heeft bemoeid.
Voor feit 4 geldt dat uit de verklaringen van aangevers hoogstens kan worden afgeleid dat verdachte aanwezig is geweest, maar niet dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht. Nu verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht heeft gehad, kan (mede)plegen niet worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 4 ten laste gelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 4 geen uitvoeringshandelingen door verdachte kunnen worden vastgesteld en van een nauwe en bewuste samenwerking met inwisselbare rollen is ook niet op een andere wijze gebleken.
De rechtbank acht daarom niet bewezen hetgeen onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 1 tot en met feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de straatroven zoals onder feit 1 tot en met feit 3 ten laste zijn gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Feit 1
Door aangever is verklaard dat op 23 februari 2022 een groep van acht jongens hun kant op is komen lopen. NN1 heeft geprobeerd om de telefoon van de vriend van aangever af te pakken, terwijl NN2 door aangever is omschreven als de jongen die met beide handen naar de schoudertas van aangever heeft gegrepen. Aangever heeft gevoeld dat NN2 deze met kracht van hem wilde afnemen. Nadat aangever zijn verzet heeft gestaakt, is de groep jongens met zijn tas weggelopen. Door aangever zijn foto’s van NN1 en NN2 verstrekt bij de aangifte. Verdachte heeft zichzelf herkend als de persoon die op de foto en beelden die ter zitting zijn getoond als NN2 is aangeduid. Verdachte heeft op zitting verder verklaard dat hij de jongens heeft aangesproken omdat zij een foto van hem hadden gemaakt en dat er toen iets is gebeurd waarover hij verder niet wenst te verklaren.
Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte, in combinatie met de camerabeelden acht de rechtbank voldoende bewijs aanwezig om tot de overtuiging te komen dat verdachte degene is geweest die zich, samen met de medeverdachte (NN1) schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde straatroof. Dat aangever tien maanden later bij de rechter-commissaris op onderdelen anders heeft verklaard, maakt niet dat de verklaring van aangever als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Immers komt de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris op essentiële onderdelen overeen met zijn eerdere verklaring.
Op basis van de aangifte stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat medeplegen bewezen kan worden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte en de medeverdachte samen met anderen als groep aangever hebben benaderd. Terwijl de medeverdachte zich met de vriend van aangever heeft beziggehouden, heeft verdachte aangever beroofd van zijn tas. Hierna is de groep gezamenlijk weggegaan. De rechtbank neemt alleen medeplegen aan met NN1 en niet met de andere leden van de groep. Weliswaar is aannemelijk dat er van de groep een getalsmatige versterking is uitgegaan maar nu de aangever alleen heeft verklaard over uitvoeringshandelingen van NN1 en verdachte en de beroving zelf niet op beelden is vastgelegd is onvoldoende bewijs aanwezig om uit te gaan van een gezamenlijke uitvoering door de hele groep of van een andere nauwe samenwerking tussen NN1, verdachte en de andere leden van de groep.
Feit 2
In zijn aangifte verklaart aangever [slachtoffer 2] door twee personen te zijn beroofd. Aangever moest daarbij met NN1 en NN2 meelopen. NN1 liep voor hem en NN2 liep achter hem. Aangever moest in een hoekje van het station gaan staan en heeft daar uiteindelijk zijn tas en telefoon moeten afgeven. Daarbij is hij bedreigd door NN1. Op het moment dat aangever van NN1 moest uitloggen op zijn Icloud, is zijn telefoon uitgevallen. NN2 heeft hierop gezegd: “We kunnen de telefoon net zo goed teruggeven hij is toch leeg”. De rechtbank heeft op de zitting beelden bekeken van de bewakingscamera’s. Verdachte heeft zichzelf herkend op de beelden. Hij heeft daarbij verklaard dat hij degene is geweest die samen met NN1 en de aangever in de nis heeft gestaan. Verdachte heeft verder toegegeven dat hij heeft gezegd dat ‘ze de telefoon net zo goed konden teruggeven’, omdat hij leeg was. Ook heeft hij verklaard dat hij in de nis de tas van de medeverdachte heeft gekregen, omdat die niet met twee tassen kon lopen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hierdoor bij verdachte strafbare betrokkenheid in de vorm van medeplegen kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat verdachte niet enkel aanwezig is geweest ten tijde van de beroving. Zo hebben verdachte en de medeverdachte ( [medeverdachte 1] ) samen aangever gedwongen om met hen mee te lopen, zijn zij samen met aangever in de nis verdwenen, waar aangever vervolgens zijn spullen heeft moeten afstaan. Door met z’n tweeën met aangever in de nis te staan werd de vluchtweg voor aangever afgesloten. Verdachte en zijn medeverdachte creëerden hiermee, los van de bedreigingen die door de medeverdachte zijn geuit, een intimiderende en bedreigende situatie voor aangever. In de nis heeft verdachte de tas van de medeverdachte overgenomen zodat deze de tas die door aangever was afgegeven kon dragen. Ook ziet de rechtbank betrokkenheid in de opmerking van verdachte dat de telefoon zou kunnen worden teruggegeven. Naast de vaststelling van de rechtbank dat daarbij in de wij-vorm is gesproken geeft deze uitspraak ook weer dat verdachte iets te zeggen had over de goederen die weggenomen zouden worden.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte dat medeplegen bewezen kan worden.
Feit 3
Door [aangever 1] en [aangever 2] is aangifte gedaan van beroving op 21 mei 2022 rond 02.00 uur op het Oudekerksplein. Zij waren daar samen met [slachtoffer 3] . Er ontstond een woorden wisseling tussen hun drieën en een groep jongens die langs liepen. Een van die jongens heeft aangever [aangever 1] toen onder bedreiging van zijn tas beroofd, twee andere jongens beroofden aangever [aangever 2] en pasten daarbij geweld toe. Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 3] ook beroofd werd.
[slachtoffer 3] is gehoord door de politie maar heeft geen aangifte willen doen. Hij heeft verklaard dat een van de jongens die hen passeerde tegen hen zei: “Nu moet je sowieso iets geven. Zakken legen!” waarop een andere jongen zei: “anders steek ik je dood”. [slachtoffer 3] zei dat hij vijf euro had en wilde dat aan hem geven, maar de jongen heeft gezegd dat hij meer wilde zien. [slachtoffer 3] moest vervolgens zijn tas en honderd euro afgeven.
Door de politie zijn beelden van bewakingscamera’s veilig gesteld waarop het incident is te zien. Ter terechtzitting zijn de beelden getoond. De beelden bevestigen wat de aangevers en [slachtoffer 3] hebben verklaard.
Verdachte heeft zichzelf herkend op de beelden en heeft verklaard dat hij het was die de tas van de jongen die op de beelden in het midden staat heeft weggenomen. De jongen die in het midden stond wordt door de politie herkend als [slachtoffer 3] .
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 3] onder bedreiging met geweld heeft afgeperst. De verklaring van [slachtoffer 3] en van de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] worden ondersteund door de camerabeelden. Hierop is te zien dat de verdachte als eerste afstapt op [slachtoffer 3] waarna de andere jongens uit de groep van verdachte naar [aangever 1] en [aangever 2] toegaan om hen de tassen afhandig te maken. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat daarbij sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering met inwisselbare rollen. Vanuit de groep waarvan verdachte onderdeel uitmaakte zijn bedreigingen geuit en daarna is de groep gezamenlijk in actie gekomen en op [slachtoffer 3] en zijn vrienden afgelopen. Zij hebben [slachtoffer 3] en diens vrienden gelijktijdig van tassen beroofd en zijn vervolgens gezamenlijk weggegaan. De rechtbank acht daarom medeplegen bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 23 februari 2022 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de Dolle Begijnensteeg, tezamen en in vereniging met een ander, een Louis Vuitton tas, met inhoud waaronder een ID-kaart, contant geld, Apple Airpods en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die Louis Vuitton tas vast te pakken en met kracht aan de tas te trekken;
2
op 13 mei 2022 te Amsterdam, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van:
- een telefoon van het merk Apple, type Iphone 7 en
- de toegangscode van voornoemde telefoon en
- een tas van het merk Gucci en
- een id-kaart en
- een sleutelbos en
- een studentenpas en
- 35 euro,
toebehorende aan die [slachtoffer 2] , welke bedreigingen met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn medeverdachte,
- achter die [slachtoffer 2] en zijn vrienden aan hebben gelopen terwijl [slachtoffer 2] en zijn vrienden wegliepen van verdachte en medeverdachte en
- vervolgens onverhoeds de riemsband van de tas van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en
- daarbij de woorden hebben toegevoegd: ‘Probeer niet weg te rennen want ik trek een pistool en ik schiet je door je hoofd’, en
- die [slachtoffer 2] hebben gedwongen om naar een verdekt hoekje van het treinstation te lopen, en
- vervolgens dreigend de woorden hebben toegevoegd: ‘wat voor telefoon heb je’ en "hoe bedoel je dat je het niet weet moet ik jou slaan" en “wat is je code” en "doe die tas af", en "doe die tas af voordat ik je ga slaan", en
- de doorgang van [slachtoffer 2] hebben geblokkeerd door tezamen met medeverdachte om [slachtoffer 2] heen te staan en die [slachtoffer 2] hebben ingesloten in een hoekje van het station.
3
op 21 mei 2022 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Oudekerksplein, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van:
- een tas van het merk Louis Vuitton en
- 100 euro,
toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke bedreigingen met geweld hierin bestonden, dat
verdachte en/of zijn medeverdachten
- tegen die [slachtoffer 3] en/of zijn vrienden hebben gezegd “Nu moet je sowieso
iets geven. Zakken legen” en “Anders steek ik je dood”, en
- vervolgens de schouderband van de tas heeft vastgepakt terwijl die [slachtoffer 3] die tas
nog om heeft.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast bij verdachte. De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan een jaar voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte het adolescentenstrafrecht (
hierna: jeugdstrafrecht) moet worden toegepast. De raadsman heeft verder verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, gelet op de plek die momenteel voor verdachte beschikbaar is bij Eigen Kracht, waar hij direct terecht kan. Eventueel kan daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van straatroven/afpersingen op de openbare weg. Dit betreffen ernstige feiten. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden als gevolg van wat hen is overkomen.
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of als de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Bij de vraag of in deze zaak het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, heeft de rechtbank allereerst het klinisch multidisciplinair onderzoek van de observatieafdeling Teylingereind van 29 december 2022 in aanmerking genomen. Hierin is opgenomen dat verdachte is gediagnostiseerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Elke vorm van ingrijpen, waaronder civielrechtelijke besloten en gesloten plaatsingen en ook maatregelen in een strafrechtelijk kader, heeft geen effect gesorteerd, omdat verdachte zich veelvuldig heeft onttrokken aan behandeling en toezicht.
Ook heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 januari 2023 in aanmerking genomen. Hierin is opgenomen dat verdachte geen vast verblijfsadres heeft, het verdachte al jarenlang ontbreekt aan een structurele dagbesteding, bij verdachte sprake is van inbedding in een negatief sociaal netwerk en dat verdachte een pro criminele houding heeft. Ook heeft de reclassering zorgen geuit ten aanzien van het psychosociaal functioneren van verdachte.
Hoewel de rechtbank in voornoemde geen aanleiding ziet om bij verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen, ziet de rechtbank in de overige inhoud van het reclasseringsadvies en de toelichting daarop ter terechtzitting juist wel aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Zo is gerapporteerd dat verdachte ondersteuning nodig heeft bij vrijwel alle praktische zaken. Verdachte is niet in staat zijn leven zelfstandig op orde te brengen en heeft hulp nodig bij het nastreven van maatschappelijk aanvaardbare doelen. Ondanks dat verdachte zich eerder zelfbepalend en vermijdend heeft opgesteld ten aanzien van hulpverlening, ziet de reclassering nog mogelijkheden en met name noodzaak om verdachte te begeleiden. Wel zal dat moeten gebeuren in een strak kader met intensieve bemoeienis. De reclassering acht het gelet op de persoonlijke omstandigheden en het psychosociaal functioneren essentieel dat verdachte wordt begeleid in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, omdat het aan stabiliteit en sturing ontbreekt. Begeleid wonen met 24/7 begeleiding is daarbij door de reclassering noodzakelijk geacht. De organisatie Eigen kracht, een begeleid wonen locatie met 24/7 begeleiding, heeft voor verdachte een woonplek in Almere beschikbaar. Deze organisatie heeft veel kennis van de problematiek met de straatcultuur onder adolescenten en het netwerk van verdachte is bij hen bekend. Ook acht de reclassering een woonplek buiten Amsterdam wenselijk voor verdachte, gelet op de risico’s en het negatieve sociale netwerk van verdachte.
Om het recidiverisico te verminderen is door de reclassering geadviseerd om – bij een veroordeling – aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een contactverbod met medeverdachten, een locatiegebod met elektronische monitoring, het hebben van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Ondanks dat de toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd, heeft de reclassering tot slot geadviseerd om het toezicht uit te laten voeren door de volwassenreclassering. Dat kader zal namelijk strakker en intensiever zijn, waarbij verdachte minder speelruimte krijgt, aangezien sneller consequenties zullen worden verbonden aan het niet nakomen van afspraken.
Op zitting is het reclasseringsrapport toegelicht door reclasseringsmedewerker E. de Blouwe. Hoewel de bijzondere voorwaarde van begeleid wonen ook onder het volwassenenstrafrecht zou kunnen worden opgelegd, kan het verblijf op een begeleid wonen locatie van Eigen Kracht enkel onder het jeugdstrafrecht worden opgelegd. De antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte staat niet aan een groepsgerichtverblijf bij Eigen Kracht in de weg. Door de deskundige is daarvoor verwezen naar het rapport van de psycholoog en psychiater en de tijd die verdachte bij Teylingereind in voorarrest heeft gezeten, waarbij geen zorgwekkende problemen ten aanzien van een mogelijke deregulerende werking van verdachte binnen een groep zijn gesignaleerd.
Verdachte heeft zich bereid verklaard zich te houden aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en ook in het belang van de maatschappij, met als doel om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat verdachte nog erg jong is en dat alles geprobeerd moet worden om te voorkomen dat verdachte definitief kiest voor een criminele carrière . Nu ook de reclassering nog bereid is om verdachte een kans te geven en bij Eigen Kracht in Almere een plek voor begeleid wonen beschikbaar is, zal de rechtbank dan ook toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging bij jeugdigen, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor een straatroof bedraagt een jeugddetentie van één maand. Voornoemd oriëntatiepunt kan worden verhoogd bij strafverzwarende omstandigheden, waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid een strafverzwaring oplevert van een maand jeugddetentie. Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van niet één, maar drie, straatroven/afpersingen is gekomen, die in een korte periode hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat verdachte de straatroven samen met anderen heeft gepleegd, dat zij het slachtoffer hebben beroofd op de openbare weg en dat het steeds jonge, kwetsbare slachtoffers betroffen.
Verder heeft de rechtbank strafverzwarend rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor straatroven en dat zodoende sprake is van recidive. Bovendien liep verdachte tijdens het plegen van de feiten nog in een proeftijd, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden deze straatroven te begaan.
De rechtbank ziet in voornoemd reclasseringsadvies aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen en om aan de proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Verdachte heeft namelijk een misdrijf gepleegd dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Gelet op het bewezenverklaarde en het strafblad van verdachte, moet ermee rekening worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Verdachte heeft al bijna 7 maandenin voorarrest gezeten en die tijd wordt afgetrokken van de opgelegde jeugddetentie.
Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft € 2.315,- aan materiële schadevergoeding en
€ 3.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met de officier van justitie en raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Het feit waarvan door de benadeelde partij schadevergoeding is gevorderd, is namelijk niet aan verdachte ten laste gelegd, zodat niet kan worden gesteld dat dit rechtstreekse schade betreft.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
77aa, 77c, 77g, 77gg 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2 en 3:
telkens: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich melden binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293, 8233 GT Lelystad. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag in Almere of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij aanvang van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Veroordeelde verblijft bij Eigen Kracht te Almere of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij aanvang van de proeftijd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering het locatiegebod laten vervallen.
- Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. Veroordeelde werkt hierbij nauw samen met de reclassering en de begeleiding vanuit Eigen Kracht of soortgelijke hulpverlening. Het vinden van passend onderwijs kan hier ook onderdeel van zijn.
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering en de betrokken hulpverlening inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de
reclasseringde opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden
en het op grond van artikel 14dvan het Wetboek van Strafrecht
uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.