ECLI:NL:RBAMS:2023:7598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
C/13/722694 / FA RK 22-5681
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksvermogen met toepassing van Frans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 21 juli 2012 in Parijs, Frankrijk, zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Stobbe, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok, hebben gezamenlijk verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben, met een zorgregeling waarbij de kinderen week op, week af bij beide ouders verblijven.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verdeling van het huwelijksvermogen, waarbij het Franse recht van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtelijke woning, die in mede-eigendom toebehoort aan partijen, verkocht dient te worden en dat de opbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld, na aftrek van de kosten en een vergoedingsrecht van de man van € 130.000,--. De rechtbank heeft ook de verdeling van andere gemeenschappelijke goederen, zoals een auto en aandelen, behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de auto aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 19.000,--, en dat de partijen de lening bij Fiche Analogue ieder voor de helft zullen aflossen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/722694 / FA RK 22-5681 (echtscheiding)
en C/13/739369 / FA RK 23-6101 (verdeling)
Beschikking d.d. 29 november 2023 betreffende de echtscheiding en nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J. Stobbe,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 14 september 2022;
- het aanvullend verzoek van de vrouw;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken;
- het e-mailbericht van 20 juni 2023 van de vrouw;
- het F9-formulier van 20 oktober 2023 met producties van de man;
- het F9-formulier van 26 oktober 2023 met producties van de vrouw;
- het F9-formulier van 31 oktober 2023 met productie van de vrouw;
- het F9-formulier van 31 oktober 2023 met productie van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat en een tolk.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de vragen van de rechter beantwoord.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is op 10 november 2023 nog het F9-formulier van de vrouw ontvangen.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 21 juli 2012 te Parijs, Frankrijk. Partijen hebben de Franse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv). Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu partijen echter voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
2.3.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Ingetrokken verzoek
2.4.1.
De vrouw heeft haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarigen naar Frankrijk ingetrokken, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats
2.5.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem/haar zal zijn.
2.5.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op voornoemde verzoeken.
2.5.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten overeenstemming te hebben bereikt over de zorgregeling, te weten dat de minderjarigen week op, week af bij ieder van partijen zullen verblijven met als wisselmoment de maandag naar school. Voorts zal de door de man verzochte verdeling van de vakanties en feestdagen worden vastgelegd, nu de vrouw heeft laten weten hiertegen geen verweer te voeren. De vakantie- en feestdagenregeling zal als bijlage aan deze beschikking worden gehecht.
2.5.4.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is in geschil. De man voert aan dat het hem niet om het feitelijke hoofdverblijf van de minderjarigen gaat, maar om de inschrijving van de minderjarigen bij hem in de Basisregistratie Personen (BRP) vanwege administratieve redenen. De man heeft gesteld dat de vrouw meerdere keren een depressie heeft gehad waardoor hij de kinderen in die periode moest verzorgen. De depressie van de vrouw lijkt gemiddeld om de 3 tot 4 jaar terug te keren en dan is het praktisch dat de man de administratieve zaken ten behoeve van de minderjarigen kan regelen, zodat de impact voor hen zo klein mogelijk blijft. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat de minderjarigen bij haar moeten worden ingeschreven, nu zij de hoofdzorg voor de minderjarigen heeft (gehad).
2.5.5.
Tussen partijen geldt een co-ouderschap waardoor de minderjarigen evenveel bij ieder van de ouders verblijven. Er is dan ook geen sprake van een echte feitelijke hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Echter, gelet op de uitval van de vrouw in de afgelopen jaren, te weten in 2013, 2015, 2017 en 2022 waarbij zij enige tijd opgenomen is geweest en dus niet beschikbaar was voor de minderjarigen, acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen om onder deze omstandigheden het hoofdverblijf van de minderjarigen toch vast te stellen en deze hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen. Hierdoor is te allen tijde gewaarborgd dat de man bij eventuele uitval van de vrouw de nodige (administratieve) zaken voor de minderjarigen kan regelen. De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt dan ook toe en dat van de vrouw af.
2.6.
Onderhoudsbijdrage minderjarigen
2.6.1.
De man heeft verzocht de verdeling van de kosten van de minderjarigen vast te stellen in die zin, dat de verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarigen van een door partijen te openen kinderrekening worden voldaan, waarop beide partijen maandelijks een gelijk bedrag storten.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat zij geen kinderrekening wenst. Zij wil de huidige situatie, waarin de feitelijke kosten gelijkelijk door partijen worden gedeeld, voortzetten.
2.6.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.6.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.6.4.
Gezien het co-ouderschap dat partijen hebben afgesproken en de beslissing dat de minderjarigen bij de man in de BRP worden ingeschreven, lijkt het voorstel van de man dat partijen de kosten van de minderjarigen van een aparte kinderrekening voldoen, een praktische oplossing. Immers, onderdeel van dit voorstel is dat de (door de man) te ontvangen kinderbijslag en fiscale toeslagen eveneens op deze rekening worden gestort. Verder biedt een dergelijke bankrekening, die door de ouders wordt gevoed en beheerd, het voordeel dat beide ouders inzicht in de kosten hebben en op deze wijze overzicht kunnen houden. Echter, aangezien het verzoek van de man geen wettelijke grondslag heeft, kan de rechtbank dit verzoek niet toewijzen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen ook op dit punt samen een regeling zullen treffen, zoals zij ook hebben gedaan ten aanzien van de zorgregeling.
2.7.
Verdeling
2.7.1.
De man heeft verzocht de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze. De man heeft voorts verzocht bij de verdeling van de echtelijke woning van partijen te bepalen dat hem een vergoedingsrecht toekomt van € 130.000,--.
2.7.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Conform artikel 104 lid 2 van de Verordening Brussel II-ter gelden verwijzingen naar de ingetrokken Verordening Brussel II-bis als verwijzingen naar de onderhavige van toepassing zijnde verordening, overeenkomstig de concordantietabel in bijlage X.
2.7.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.7.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.7.5.
Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de Franse nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Frankrijk is echter een zogenaamd woonplaatsland, zodat gekeken moet worden naar de eerste huwelijksdomicilie van partijen. Partijen hebben na de huwelijksvoltrekking hun eerste gewone verblijfplaats in Frankrijk gevestigd.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten Frans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
2.7.6.
Partijen zijn gehuwd volgens het regime van de ‘communauté réduite aux acquêts’, dit houdt in dat goederen die partijen al voor het huwelijk bezaten tot het privévermogen behoren, evenals de goederen die tijdens het huwelijk krachtens erfrecht of via een schenking worden verkregen. Het gemeenschappelijk vermogen bestaat uit het vermogen dat partijen tijdens het huwelijk verwerven, anders dan via een schenking of erfenis. Bij het einde van het huwelijk dient het gemeenschappelijk vermogen evenredig tussen partijen te worden verdeeld.
2.7.7.
Het gemeenschappelijk vermogen dat evenredig tussen partijen verdeeld dient te worden bestaat volgens partijen uit de hierna te noemen vermogensbestanddelen. De rechtbank zal deze afzonderlijk behandelen.
De woning te Amsterdam
2.7.8.
Partijen zijn het er over eens dat de echtelijke woning die hen in mede-eigendom toebehoort verkocht en geleverd dient te worden aan (een) derde(n).
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken hiertoe zo spoedig mogelijk stappen te zullen zetten, nu zij samen al een verkoopmakelaar hebben gekozen die hiertoe opdracht zal worden verleend.
Partijen zijn het voorts eens over het door de man gestelde vergoedingsrecht van € 130.000,-- ten aanzien van de woning, nu de man dit bedrag destijds met privégeld heeft geïnvesteerd in de woning.
De opbrengst van de woning zal na vermindering met de restanthypotheek, kosten van de verkoop en het hierna te noemen vergoedingsrecht van de man, gelijkelijk tussen partijen worden gedeeld. De rechtbank zal dit opnemen in het dictum, een en ander conform het zogenoemde spoorboekje.
2.7.9.
De man heeft voorts verzocht te bepalen, dat de man de huidige hypotheekvoordelen, onder andere de hoogte van de hypotheekrente, verbonden aan de hypotheek van partijen bij de ABN AMRO bank, mag meenemen.
De vrouw heeft op dit punt laten weten dat als zij geen woning gaat kopen maar huren, zij hiertegen geen bezwaar heeft.
De vrouw heeft de rechtbank op 10 november 2023 laten weten, dat zij van de hypotheekverstrekker heeft vernomen dat zij 50% van de hypotheek kan meenemen en de hieraan verbonden voordelen voor de aanschaf van een eigen nieuwe woning en dat zij hiervan gebruik wil maken.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen 50% van de hypotheek (met bijbehorende voordelen) mag meenemen en wanneer een van beide partijen hier uiteindelijk toch geen gebruik van maakt, de andere partij de gehele hypotheek en voordelen mag meenemen.
De auto en lening bij Fiche Analogue
2.7.10.
Tot het gemeenschappelijk vermogen van partijen behoort de Volkswagen met kenteken [kenteken] . Partijen zijn het er over eens dat deze auto wordt toegedeeld aan de vrouw, maar verschillen van mening over de waarde van de auto. De vrouw stelt dat de waarde (afgerond) € 16.000,-- bedraagt en volgens de man is de waarde (afgerond) € 22.000,--. De vrouw stelt tevens een vergoedingsrecht ten aanzien van deze auto te hebben omdat zij hierin met € 8.300,-- heeft geïnvesteerd met privé vermogen.
2.7.11.
De rechtbank zal de door partijen genoemde waardes middelen en stelt de waarde vast op € 19.000,--.
Dat de vrouw de auto deels met privévermogen zou hebben aangeschaft is niet gebleken, zodat de rechtbank hiermee geen rekening houdt.
De rechtbank deelt de auto toe aan de vrouw tegen genoemde waarde, zodat de vrouw aan de man een bedrag van € 9.500,-- dient te vergoeden.
2.7.12.
Partijen zijn tot slot overeengekomen dat zij de lening bij Fiche Analogue met een restantbedrag van afgerond € 3.000,-- ieder voor de helft zullen aflossen.
De rechtbank zal dit opnemen in het dictum.
De aandelen van de man in Air Liquide
2.7.13.
Tot het gemeenschappelijk vermogen van partijen behoren de aandelen van de man in Air Liquide, zijn voormalig werkgever. Partijen zijn het er over eens dat de waarde ervan, en voor zover de man deze aandelen verkocht heeft, de verkoopwaarde ervan, gelijkelijk gedeeld dient te worden.
De rechtbank zal dit opnemen in het dictum.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/722694 / FA RK 22-5681:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Parijs, Frankrijk op 21 juli 2012;
3.2.
bepaalt dat de minderjarige kinderen van partijen, met ingang van het feitelijk uiteengaan van partijen, hun hoofdverblijf zullen hebben bij de man;
3.3.
bepaalt dat de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen van partijen gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld in die zin, dat vanaf het feitelijk uiteengaan van partijen de kinderen week op, week af bij ieder van partijen verblijven met als wisselmoment de maandag naar school en bepaalt dat de vakanties en feestdagen worden verdeeld conform het aangehechte schema;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/739369 / FA RK 23-6101:
3.7.
stelt de wijze van verdeling naar Frans recht als volgt vast:
3.8.
bepaalt dat een door partijen aan te stellen taxateur/makelaar belast wordt met de verkoop van de woning van partijen;
3.9.
bepaalt dat indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
3.10.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
3.11.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper(s);
3.12.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, dan wel;
3.13.
bepaalt dat ieder van partijen in overleg met de bank 50% van de bestaande hypotheek met bijbehorende voordelen mag meenemen en wanneer één van beide partijen hier uiteindelijk toch geen gebruik van maakt, de andere partij de gehele hypotheek en voordelen mag meenemen;
3.14.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.15.
bepaalt dat de netto verkoopopbrengst, gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, met inachtneming van het hierna te noemen vergoedingsrecht van de man;
3.16.
bepaalt dat de man recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 130.000,--, waarbij de man bij de hiervoor genoemde verdeling van de woning eerst zijn vergoeding toegekend krijgt, waarna de overwaarde van de woning, na aftrek van de met de eventuele verkoop aan een derde gepaard gaande kosten, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld;
3.17.
deelt de auto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken] toe aan de vrouw tegen een waarde van € 19.000,--, zodat de vrouw aan de man wegens overbedeling een bedrag van € 9.500,-- aan de man dient te voldoen;
3.18.
bepaalt dat partijen de lening bij Fiche Analogue met een restantbedrag van afgerond € 3.000,--, in de onderlinge verhouding ieder voor de helft, zullen aflossen;
3.19.
deelt de aandelen van de man in Air Liquide aan hem toe en bepaalt dat de waarde ervan gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, zodat de man in dit kader aan de vrouw nog een nader te bepalen bedrag dient te voldoen;
3.20.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.21.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.22.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 29 november 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.