ECLI:NL:RBAMS:2023:7725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
13/242652-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen beperkingen in overleveringsdetentie ongegrond verklaard

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 november 2023, is het bezwaar van klager tegen het bevel van de officier van justitie tot het opleggen van beperkingen in het kader van zijn overleveringsdetentie ongegrond verklaard. Klager, geboren in 1997 en gedetineerd in Nederland, was onderwerp van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) van de Duitse autoriteiten wegens verdenking van betrokkenheid bij een plofkraak. De officier van justitie had op 28 september 2023 beperkingen opgelegd, waaronder het verbod op contact met anderen zonder toestemming, om de integriteit van het onderzoek te waarborgen. Klager had bezwaar aangetekend tegen deze beperkingen, stellende dat deze onterecht en te zwaar waren, vooral gezien het feit dat de meeste medeverdachten niet onder beperkingen verkeerden.

De rechtbank heeft de procesgang en de feiten rondom het EAB in overweging genomen. De officier van justitie heeft de noodzaak van de beperkingen onderbouwd met argumenten over vluchtgevaar en de mogelijkheid van bewijsvernietiging. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen noodzakelijk zijn voor het Duitse strafrechtelijk onderzoek en dat er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank heeft de argumenten van klager, waaronder de psychische belasting van isolatie en de rol die hij zou hebben gespeeld in de vermeende misdaad, gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de belangen van het onderzoek zwaarder wegen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar van klager ongegrond verklaard, met de overweging dat de beperkingen in het belang van het Duitse onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft de officier van justitie aangespoord om de situatie te blijven monitoren zolang de overleveringsdetentie voortduurt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/242652-23
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 29 september 2023, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 2 november 2023, is op 2 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 9 november 2023 klager, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 18 september 2023 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een plofkraak in Duitsland.
Klager is op 27 september 2023 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 28 september 2023 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact - middellijk noch onmiddellijk - mag hebben met anderen, dat hij geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie en dat hij geen enkel contact mag hebben - mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk - met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman, de justitiële autoriteiten en de commissie van toezicht.
Op 28 september 2023 heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.
Op 6 oktober 2023 is er een eerste bezwaarschrift ingediend bij de griffie van deze rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens op 18 oktober 2023, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, in besloten raadkamer gehoord. Klager heeft destijds afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2023 dit bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie ongegrond verklaard.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen (al dan niet gedeeltelijk, met uitzondering van familiebezoek). De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op 24 oktober 2023 een eerdere beslissing door de rechtbank is genomen op het hiervoor ingediende bezwaar inhoudende - kort gezegd - dat het voor de opgeëiste persoon mogelijk zou moeten zijn om contact te hebben met zijn familie. Inmiddels is gebleken dat er kennelijk geen capaciteit beschikbaar is om contact met de familie te faciliteren. De beperkingen zijn een te zwaar middel in verhouding tot het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Daarnaast blijft het onduidelijk waarom de beperkingen volstrekt noodzakelijk zouden zijn, aangezien de genoemde feiten uit het EAB zich enige tijd geleden hebben afgespeeld. Nu kennelijk alle verdachten zijn aangehouden, waarbij het grootste deel zich niet in beperkingen bevindt, lijkt van collusiegevaar geen sprake te kunnen zijn. Bovendien behelst isolatie een zware psychische belasting voor de opgeëiste persoon. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon bij het feit een kleinere rol zou hebben gehad dan de medeverdachten, zodat het beoordelingskader niet hetzelfde zou moeten uitvallen. Bij deze stand van zaken dient een redelijke belangenafweging met zich te brengen dat het belang van de opgeëiste persoon zwaarder dient te wegen dan het belang van de aan hem opgelegde beperkingen.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen nog onverkort bestaat. Hoewel het Openbaar Ministerie zich daartoe heeft ingespannen, is het door capaciteitsproblemen niet mogelijk gebleken om onder politietoezicht contact met de familie te faciliteren. De Duitse officier van justitie heeft (wederom) uitdrukkelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich richt op het plegen van plofkraken en dat er naast het vluchtgevaar ook risico's bestaan dat bewijsmateriaal zal worden vernietigd als de beperkingen worden opgeheven. Er is door de Duitse autoriteiten gewezen op het grote belang van de beperkingen. Daarmee is de noodzaak van het voortduren van de beperkingen voldoende onderbouwd. Bovendien brengt het beginsel van wederzijds vertrouwen mee dat de rechtbank het bevel van de Duitse rechter tot het opleggen van deze beperkingen zeer terughoudend moet toetsen.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:
2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;
3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.
Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
Uit de stukken blijkt dat het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het Openbaar Ministerie, de Nederlandse justitiële autoriteit, een beschikking van de onderzoeksrechter van de Rechtbank Bamberg van 29 september 2023 heeft ontvangen, waarin beperkende maatregelen aan klager zijn opgelegd. In de motivering van deze beslissing is het volgende vermeld:
De gegeven bevelen zijn noodzakelijk en redelijk wegens het bestaan van de gronden voor bewaring. De bevelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
In het bijzonder bestaat het gevaar dat de beschuldigden zullen trachten te ontkomen, aangezien er een hoge strafverwachting bestaat en zij behoren tot de georganiseerde criminaliteit mei de nodige netwerken, bijvoorbeeld om ondergronds te gaan, en dat de verdachten daden van verhulling zullen verrichten door het vernietigen van bewijsmateriaal en het beïnvloeden van getuigen, aangezien er een hoge strafverwachting alsmede samenzwering van de kant van de verdachten bestaat en nog steeds te verwachten is, en aangezien zij tegelijkertijd met medeverdachten worden vastgehouden. Dit is georganiseerde misdaad op hoog niveau. De afweer tegen deze risico's maakt het noodzakelijk om de bevolen beperkingen in acht te nemen.
Ook bevat het dossier e-mailberichten van 13, 17, 18 oktober en 6 november 2023 van dr. jur. U. Redler (de rechtbank begrijpt: de Duitse officier van justitie) waarin is toegelicht dat de voorlopige hechtenis mét beperkingen nog steeds absoluut noodzakelijk is. Gelet op de verdenking van betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit, bestaat naast het gevaar voor vlucht, naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook het gevaar dat het onderzoek naar de waarheid wordt bemoeilijkt als de voorlopige hechtenis met beperkingen wordt opgeheven. Ook is aangegeven dat een andere, minder drastische maatregel, deze gevaren niet succesvol zal kunnen wegnemen.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking, de motivering van de beschikking van de Rechtbank Bamberg van 29 september 2023 en de e-mailberichten van 13, 17, 18 oktober en 6 november 2023 van de Duitse officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek. Daartoe wijst de rechtbank met name op de passage in de beschikking van de Rechtbank Bamberg dat “
de verdachten daden van verhulling zullen verrichten door het vernietigen van bewijsmateriaal en het beïnvloeden van getuigen, aangezien er een hoge strafverwachting alsmede samenzwering van de kant van de verdachten bestaat en nog steeds te verwachten is, en aangezien zij tegelijkertijd met medeverdachten worden vastgehouden” en op de overweging dat andere, minder ingrijpende maatregelen, niet afdoende zijn om deze gevaren te kunnen ondervangen.
De rechtbank weegt ook mee dat de officier van justitie een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de uitvoering in Nederland van een door de Duitse autoriteiten ingediend EOB heeft overgelegd met transcripties van telefoongesprekken tussen de opgeëiste persoon en medeverdachten over het regelen en betalen van advocaten van de medeverdachten.
Dat de noodzaak voor de beperkingen nog steeds actueel is, volgt uit de e-mail van de Duitse officier van justitie van 6 november 2023.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren nu de rechtbank van oordeel is dat de beperkingen in het belang van het Duitse onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie, zolang de overleveringsdetentie voortduurt, in zijn contact met Duitsland de vinger aan de pols blijft houden met betrekking tot de vraag of, bijvoorbeeld vanwege de ontwikkelingen in het Duitse onderzoek, de beperkingen gehandhaafd dienen te worden.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 14 november 2023 in raadkamer van deze rechtbank door:
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Gigengack en A.E. van der Burg, griffiers,
en ondertekend door de voorzitter en de griffiers.