ECLI:NL:RBAMS:2023:7878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/4229
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een gebouw in Ouderkerk aan de Amstel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van omwonenden tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een gebouw op een perceel in Ouderkerk aan de Amstel. De rechtbank oordeelt dat het college niet op goede gronden de vergunning heeft verleend, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelt vast dat de informatie op de bouwtekening niet voldeed aan de aannemelijkheidstoets van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de omwonenden, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4229
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 8], uit Ouderkerk aan de Amstel
(gemachtigde: mr. R.M. van Ruth),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Amstelveen.
Partijen worden hierna de omwonenden, het college en vergunninghouder genoemd.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de omwonenden tegen de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan vergunninghouder voor het bouwen van een [gebouw] op het perceel [adres 1] [huisnummer] in Ouderkerk aan de Amstel.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2022 op het bezwaar van de omwonenden is het college bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. De omwonenden werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Tevens was namens de omwonenden [eiser 1] aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder was de heer [naam] aanwezig.

Ontvankelijkheid [eiser 8] en [eiser 7]

2. Op de zitting is besproken dat [eiser 8] en [eiser 7] geen bezwaar hebben gemaakt. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat [eiser 8] en [eiser 7] om die reden niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden in beroep. Daarom is het beroep van [eiser 8] en
niet-ontvankelijk.

Inhoudelijke overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning aan vergunninghouder heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de omwonenden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college niet op goede gronden de omgevingsvergunning aan vergunninghouder heeft verleend
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het over in deze zaak?
5. De omwonenden wonen aan de [adres 2] in Ouderkerk aan de Amstel. Met een besluit van 15 december 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een [gebouw] op het perceel [adres 1] [huisnummer] in Ouderkerk aan de Amstel.
6. Het college heeft ter beoordeling van de aanvraag advies gevraagd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft geadviseerd dat het plan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Vervolgens heeft het college met het primaire besluit de omgevingsvergunning verleend. De omwonenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op 15 juni 2022 heeft de commissie bezwaarschriften advies uitgebracht aan het college. Het advies van de commissie bezwaarschriften hield – kort samengevat en voor zover relevant in beroep – in dat niet duidelijk is hoe het college op basis van de vrij summiere informatie op de bouwtekening heeft kunnen beoordelen dat het aannemelijk is dat er aan het Bouwbesluit is voldaan en dat de motivering van de afwijking van het advies van de welstandscommissie onvoldoende is. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van de omwonenden ongegrond verklaard en de vergunningverlening in stand gehouden onder aanvulling van de motivering.
Standpunten van de omwonenden
7. De omwonenden voeren aan dat het college onvoldoende zorgvuldig heeft beoordeeld of het aannemelijk is dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 wat betreft de constructieve veiligheid en de brandveiligheid. Volgens de omwonenden heeft de aanvrager onvoldoende gegevens verstrekt voor deze beoordeling. Voorts is volgens de omwonenden de motivering van het college dat aan de aannemelijkheidstoets is voldaan ondeugdelijk. Daarnaast voeren de omwonenden aan dat het college onvoldoende en ondeugdelijk motiveert waarom zij ondanks het negatieve welstandsadvies een vergunning verleent.
De beoordeling door de rechtbank
8. Artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing. In dit artikel staan vier weigeringsgronden genoemd. [1] Als één van deze gronden zich voordoet, moet een omgevingsvergunning worden geweigerd. Als géén van deze weigeringsgronden aan de orde is, moet een omgevingsvergunning worden verleend. In deze zaak staan uitsluitend de onder a. (strijd met eisen van het Bouwbesluit 2012) en
d. (strijd met redelijke eisen van welstand) genoemde weigeringsgronden ter discussie.

Is aannemelijk dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012?

9. Deze beroepsgrond moet worden beoordeeld in het licht van de weigeringsgrond van artikel 2.10, aanhef en onder a, van de Wabo. De vraag is daarbij of het college op basis van de bij de aanvraag verstrekte gegevens aannemelijk heeft kunnen achten dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Het gaat hierbij om een aannemelijkheidstoets waarbij het bestuursorgaan enige mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. [2]
10. Daarbij is van belang dat in de Regeling omgevingsrecht (Mor) nader is uitgewerkt welke gegevens en bescheiden overgelegd moeten worden. In artikel 2.2 van de Mor staat welke gegevens en bescheiden verstrekt moeten worden ten behoeve van de aannemelijkheidstoets. Artikel 2.7, eerste lid, van de Mor laat toe dat bepaalde (detail)gegevens en bescheiden niet bij de aanvraag, maar uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende bouwactiviteit worden overgelegd. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Mor moeten bij de aanvraag wel al gegevens over de constructieprincipes worden overgelegd. Dit betreft: (a) tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen inclusief globale maatvoering, (b) een schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, (c) plattegronden van vloeren en daken, inclusief globale maatvoering, (d) overzichtstekeningen van de constructies in staal, hout of geprefabriceerd beton inclusief stabiliteitsvoorzieningen en dilataties en (e) een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies.
11. Bij de beoordeling of voldaan wordt aan de eisen van constructieve veiligheid, moet in ieder geval duidelijkheid bestaan over de hoofdlijnen van de constructie en het constructieprincipe van het bouwwerk. Het is aan het college om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen. [3] Dit betekent dat de toetsing door de bestuursrechter zich beperkt tot de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens voldoende waren om de aanvraag in te willigen.
12. Het college heeft zich bij de aannemelijkheidstoets gebaseerd op een bij de aanvraag gevoegde bouwtekening. Naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat op de detailtekening inzake brandwerende gevelpanelen is aangegeven dat de brandwerendheid zestig minuten is. Daarmee wordt volgens het college ruim voldaan aan artikel 2.84 van het Bouwbesluit 2012. Verder overweegt het college dat de detailtekeningen niet voldoen aan artikel 2.8 van de Mor en dat hij op basis van de uitsnede van de gevel op de tekeningen kan concluderen dat voldoende aannemelijk is dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Daarnaast is in het bestreden besluit overwogen dat het college het ontbreken van beperkte informatie niet opneemt en dat in artikel 2.7 van de Mor uitgestelde indieningsvereisten zijn geregeld.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie op de bouwtekening onvoldoende om te voldoen aan de aannemelijkheidstoets van artikel 2.10, aanhef en onder a, van de Wabo. Het overgrote deel van de gegevens over de constructieprincipes die worden genoemd in artikel 2.7, tweede lid, van de Mor staan namelijk niet op de bouwtekening. Dat dit niet het geval is, blijkt ook uit de aanvraag zelf. Daarin is immers aangegeven dat de hoofdopzet draagconstructie later wordt aangeleverd. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, gelden de uitgestelde indieningsvereisten niet voor de gegevens over de constructieprincipes die genoemd worden in artikel 2.7, tweede lid, van de Mor. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe het college uit de uitsnede van de gevel op de bouwtekening heeft kunnen concluderen dat aannemelijk is dat is voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Dat de gevelpanelen mogelijk wel voldoen aan de eisen aan brandwerendheid is onvoldoende grond om te concluderen dat aan de aannemelijkheidstoets is voldaan. Ter zitting is gebleken dat het college in het bezit is van een constructietekening. Deze heeft het college echter ontvangen na het bestreden besluit. Daarom kan de constructietekening niet ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich op basis van de bij de aanvraag verstrekte informatie niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aannemelijk is dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Daarom is de verlening van de omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.10, aanhef en onder a, van de Wabo. De beroepsgrond slaagt.
15. Het beroep is reeds daarom gegrond. De rechtbank zal hierna eerst de andere beroepsgrond bespreken en daarna de gevolgen bespreken van het oordeel dat het beroep gegrond is.
Heeft het college de afwijking van het negatieve welstandsadvies voldoende gemotiveerd?
16. Deze beroepsgrond moet beoordeeld worden in het licht van de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. In dit artikel is bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend. De beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk dat in strijd is met redelijke eisen van welstand behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beoordelingsruimte heeft. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. [4]
17. De welstandscommissie heeft in haar advies overwogen dat het plan zich aan de achterzijde te weinig rekenschap geeft van de omgeving. Dit blijkt volgens de welstandscommissie met name uit het feit dat de gevels blind en in één geheel worden uitgevoerd. De welstandscommissie heeft geadviseerd een vriendelijker en opener gevel te ontwerpen die aansluit op de kleinere korrel van de bebouwing aan de achterzijde. Daarbij heeft de welstandscommissie aangegeven dat dit bijvoorbeeld kan door het gebouw enige geleding te geven en te voorzien van raamopeningen.
18. Het college heeft de beslissing om de omgevingsvergunning te verlenen ondanks het negatieve welstandsadvies in het primaire besluit als volgt gemotiveerd. De achtergevel grenst aan de achtertuinen van woningen. Volgens het college mogen in de achtergevel op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen raamopeningen worden gerealiseerd, omdat de afstand naar de achtertuinen van de woning minder is dan twee meter. Daarnaast mogen wijzigingen in de zij- en achtergevel volgens het college vergunningsvrij gerealiseerd worden en hoeft er dan geen advies gevraagd te worden aan de welstandscommissie. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarcommissie, waarin een alternatief van lichtopeningen werd genoemd, heeft het college aanvullend overwogen dat ook lichtopeningen op grond van artikel 5:51 van het BW geen oplossing zijn voor de gesloten gevel aangezien wijzigingen aan de achtergevel vergunningsvrij zijn. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met de brandwerendheid. Als aan de achterkant glas wordt geplaatst gaan de kosten aanzienlijk omhoog. Dezelfde argumentatie geldt voor de zijgevel, aldus het college. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat het college geen afwijkende mening over de welstand heeft. Zij heeft daarbij aangegeven dat het college de omgevingsvergunning, ondanks het negatieve welstandsadvies, heeft verleend omdat er wat de achtergevel betreft weinig juridische mogelijkheden zijn en geen uitvoerbare alternatieven.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van het college om ondanks het negatieve welstandsadvies de omgevingsvergunning te verlenen ondeugdelijk. Het college is in zijn motivering voorbijgegaan aan de kern van het welstandsadvies, namelijk dat het bouwplan zich aan de achterzijde te weinig rekenschap geeft van de omgeving en aldaar niet aansluit op de kleinere korrel van de bebouwing. In plaats daarvan is het college in het primaire besluit alleen ingegaan op het voorbeeld dat de welstandscommissie noemde om de gevel opener en vriendelijker te maken. In het bestreden besluit heeft het college enkel gereageerd op het door de commissie bezwaarschriften genoemde alternatief van raamopeningen. Voor zover het college heeft beoogd het welstandsadvies naast zich neer te leggen op grond van andere belangen dan de welstand, geldt dat het college in het bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemaakt – en dus ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd – op grond van welke belangen het college het welstandsadvies naast zich neer heeft gelegd.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom hij ondanks het negatieve welstandsadvies de vergunning heeft verleend. De beroepsgrond slaagt. Omdat de beroepsgrond reeds hierom slaagt, gaat de rechtbank niet in op de vraag of het college terecht heeft overwogen of eventuele wijzigingen aan de achter- en zijgevel vergunningsvrij zijn.

Gevolgen gegrond beroep

21. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat het college opnieuw – op basis van aanvullende gegevens – moet bepalen of voldaan is aan de aannemelijkheidstoets. Daarnaast moet het college beslissen of hij van het welstandsadvies wenst af te wijken en, indien dat het geval is, moet het college deugdelijk motiveren op welke grond hij dat doet. Om dezelfde redenen ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het college het griffierecht aan de omwonenden moet vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door de omwonenden gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 8] en [eiser 7] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige omwonenden gegrond;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan de omwonenden moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan de omwonenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Hummel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.a. strijd met eisen van het Bouwbesluit 2012, b. strijd met de eisen van de Bouwverordening,
2.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:180).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3504).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1247) en 10 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2314).
5.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.