ECLI:NL:RBAMS:2023:8245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10346454 / CV EXPL 23-2468
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij niet-nakoming door aannemer

In deze zaak gaat het om een aannemingsovereenkomst voor het bouwen van een dakopbouw op de woning van de eiser, gesloten in december 2020. De eiser stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten met de gedaagde, terwijl de gedaagde beweert dat hij handelde namens de eenmanszaak van zijn moeder. De kantonrechter moet beoordelen met wie de overeenkomst daadwerkelijk is gesloten. De eiser heeft steeds contact gehad met de gedaagde en niet met zijn moeder, wat de kantonrechter als een aanwijzing beschouwt dat de eiser ervan mocht uitgaan dat de gedaagde de overeenkomst voor zichzelf sloot. De kantonrechter concludeert dat de overeenkomst is gesloten met de gedaagde zelf.

De gedaagde heeft het werk niet afgerond en is in gebreke gesteld. De eiser heeft aangegeven geen nakoming meer te willen, maar schadevergoeding te eisen. De kantonrechter oordeelt dat de schade niet kan worden vastgesteld op basis van offertes van andere aannemers, maar op basis van de kosten die de eiser daadwerkelijk heeft gemaakt om het werk af te ronden met hulp van vrienden. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de eiser € 10.000,00 aan extra kosten heeft gemaakt, en na verrekening van een niet-betaalde termijn van de overeenkomst, wordt de schade vastgesteld op € 6.246,20.

De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, inclusief wettelijke rente, en moet ook de proceskosten van de eiser vergoeden. De kantonrechter wijst het meer of anders gevorderde af en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 10346454 / CV EXPL 23-2468

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gedaan op 1 september 2023

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eiser
gemachtigden mr. J.D. Moolhuizen
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde
gemachtigde mr. J.S. de Gram
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
Aanwezig zijn mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, en mr. K.E. Beerlage, griffier.
Na afloop van de mondelinge behandeling doet de kantonrechter de volgende uitspraak.

De overwegingen

Deze zaak gaat over een aannemingsovereenkomst voor het bouwen van een dakopbouw op de woning van [eiser] . De overeenkomst is gesloten in december 2020. De vraag is echter met wie [eiser] de overeenkomst heeft gesloten.
[eiser] zegt met [gedaagde] omdat hij steeds alleen maar met hem contact heeft gehad. [gedaagde] zegt dat hij optrad namens de eenmanszaak van zijn moeder, [bedrijf] , en dat hij dat ook heeft gezegd. Om te kunnen beoordelen met wie de overeenkomst is gesloten, moet de kantonrechter de overeenkomst uitleggen. Het gaat er dan om wat partijen over en weer hebben verklaard en hoe zij elkaars verklaringen redelijkerwijs mochten opvatten.
In dit geval mocht [eiser] ervan uitgaan dat [gedaagde] de overeenkomst voor zichzelf sloot. Algemeen uitgangspunt is namelijk dat een ieder wordt geacht voor zichzelf te handelen, tenzij hij kenbaar maakt dat hij niet voor zichzelf maar voor een ander optreedt.
Het staat vast dat [eiser] steeds contact met [gedaagde] heeft gehad, niet met zijn moeder. In de offerte, de whatsapp- en e-mailcorrespondentie en een opgenomen telefoongesprek tussen [eiser] en [gedaagde] schrijft hij ook zo nu en dan ‘ik’ en ‘mijn’, wat in de richting van [gedaagde] zelf wijst. De offerte is weliswaar uitgebracht op naam van [bedrijf] , maar er is geen enkele aanwijzing waardoor [eiser] had moeten begrijpen dat dat niet het bedrijf van [gedaagde] was, maar van zijn moeder. Het was aan [gedaagde] om dat aan [eiser] duidelijk te maken. Hij zegt dat hij dat heeft gedaan, maar dat heeft [eiser] betwist en [gedaagde] heeft verder niet toegelicht wat hij dan heeft gezegd en hoe het gesprek is verlopen. De kantonrechter vindt dan ook dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat hij [eiser] daadwerkelijk heeft verteld dat hij niet voor zichzelf handelde.
Van [eiser] kon bovendien niet worden verwacht dat hij voor de zekerheid het KvK-nummer op de offerte zou controleren om uit te zoeken wie er achter [bedrijf] zat. In de verhouding met de aannemer was [eiser] een consument. Van een consument kan in het algemeen niet worden verwacht dat hij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst eerst het handelsregister raadpleegt om te controleren wie zijn contractspartij is. En uit het voorgaande volgt al dat daar in dit specifieke geval ook geen aanleiding voor was.
De conclusie is dat de overeenkomst is gesloten met [gedaagde] zelf.
Het is niet in geschil dat [gedaagde] het werk niet heeft afgerond, dat hij in gebreke is gesteld en in verzuim is geraakt. [eiser] heeft verklaard dat hij geen nakoming van de overeenkomst meer wilde, maar schadevergoeding.
Op de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] nog betwist dat er dingen hersteld moesten worden. Dat blijkt echter voldoende uit de ingebrekestelling van 7 december 2021, waarin de gebreken staan opgesomd, en uit de reactie van [gedaagde] , die op 21 december 2021 schrijft dat hij bereid is “de genoemde werkzaamheden (te) herstarten / herstellen”. Ook uit de door [eiser] overgelegde offertes van andere aannemersbedrijven blijkt dat er nog het nodige aan de dakopbouw moest gebeuren.
Voor de hoogte van de schade kan echter niet worden uitgegaan van die twee offertes van ruim € 25.000. De schade is namelijk het verschil tussen de situatie waarin [eiser] zou hebben gezeten als [gedaagde] de werkzaamheden wel goed had afgerond en de situatie waarin hij nu zit. De situatie waarin hij nu zit, is niet dat hij één van deze aannemers heeft betaald om de werkzaamheden af te ronden. Hij heeft dat zelf gedaan, met hulp van vrienden en voor enkele onderdelen met behulp van een ander bouw- en onderhoudsbedrijf. De situatie waarin hij nu zit is dus dat hij voor € 10.000,00 kosten heeft gemaakt. Aan de uren die [eiser] en zijn vrienden nog hebben gemaakt, kan de kantonrechter niet zomaar een bedrag koppelen.
De hoogte van die kosten, en met name van de facturen van het bouw- en onderhoudsbedrijf zijn op de mondelinge behandeling nog betwist omdat die facturen niet zijn gespecificeerd. De kantonrechter gaat daaraan voorbij. Als [gedaagde] de hoogte van die facturen al in de conclusie van antwoord had betwist, had [eiser] die op de zitting nog nader kunnen onderbouwen. Nu kan dat niet meer. De kantonrechter gaat dan ook uit van de facturen die [eiser] heeft overgelegd.
De kantonrechter gaat er dus vanuit dat [eiser] voor € 10.000,00 extra kosten heeft gemaakt. Hij heeft zelf terecht al verklaard dat hij de laatste termijn van de overeenkomst met [gedaagde] niet heeft betaald. De schade is dus € 10.000,00 minus dat bedrag van € 3.753,80, in totaal € 6.246,20.
De gevorderde rente vanaf 12 december 2021 is niet betwist en wordt toegewezen.
Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten van [eiser] vergoeden. Die kosten worden begroot op het griffierecht (€ 693,00) en twee punten van het liquidatietarief dat hoort bij het toegewezen bedrag (2x € 330,00), totaal € 1.353,00. Ook de rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] € 6.246,20 te betalen, met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 december 2021 tot de dag der algehele voldoening,
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de proceskosten te betalen, tot op heden begroot op € 1.353,00, met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
- wijst het meer of anders gevorderde af,
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal