ECLI:NL:RBAMS:2023:898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
1315558521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf voor poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 april 2021, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de aangever, [benadeelde partij 1], onder druk zette om geld te betalen na een verkeersongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever dreigde en hem dwong om mee te gaan naar een autogarage om een schadebedrag vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot afpersing, maar sprak de verdachte vrij van de andere ten laste gelegde feiten, namelijk mishandeling van twee andere personen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd voor de mishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/155585-21 (Promis)
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Alsemgeest en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. W.P.A. Vos vaar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
2. mishandeling van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
3. mishandeling van [benadeelde partij 2] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. Uit het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt, al dan niet als medepleger, aan het mishandelen van [benadeelde partij 1] of aan het mishandelen van [benadeelde partij 2] .
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 op de tenlastelegging.
Zij heeft daartoe gewezen op de verklaring van verdachte en de aangifte van de aangever, [benadeelde partij 1] . De verklaring van de aangever wordt op onderdelen ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [benadeelde partij 2] , [getuige 2] en [getuige 3] . Verdachte was de bestuurder van de Volkswagen Polo en heeft samen met NN1 de aangever gedwongen mee te gaan. Ook heeft verdachte verschillende dreigementen geuit waardoor hij geld van aangever af wilde nemen. Gelet op de werkwijze en de inwisselbaarheid van de rollen van de aanwezige personen kan bewezen worden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Gelet daarop kan bewezen worden dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Nadat het ongeval had plaatsgevonden wilde verdachte gegevens uitwisselen met de aangever om de schade via de verzekeraar af te wikkelen. De aangever wilde daar niet aan meewerken. De verklaring van de aangever moet als onbetrouwbaar ter zijde geschoven worden nu de aangever er belang bij heeft als niet verantwoordelijk te worden gezien voor de ontstane schade. Volgens de getuige bij de garage is door beide partijen over en weer geschreeuwd. In feite komt het neer op het verhaal van de aangever tegenover dat van verdachte en zijn medeverdachte. De verklaring van de aangever vindt onvoldoende steun in het dossier. De tenlastegelegde poging tot afpersing kan daarom niet worden bewezen.
Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van feit 2, omdat onvoldoende vastgesteld kan worden op welke wijze het letsel bij [benadeelde partij 1] is ontstaan. Het letsel kan zijn ontstaan door een klap of door het eerdere verkeersongeval. In ieder geval blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte de mishandeling verweten kan worden. Ook ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 2] is op basis van het dossier onvoldoende duidelijk wie aangever heeft geslagen. Verdachte moet ook van feit 3 worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen wat onder feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft mishandeld of hier een strafrechtelijk verwijtbare rol in heeft gehad.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting het volgende vast.
Op 16 april 2021 is er op de kruising van het Javaplein met de Javastraat in Amsterdam een botsing geweest tussen de Peugeot 206 van de aangever en de Volkswagen Polo waarin verdachte met twee medeverdachten zat. Op straat is er een discussie ontstaan over het al dan niet invullen van de schadeformulieren. Aangever heeft verklaard deze te willen invullen om de schade door de verzekeraar te laten afhandelen. Volgens aangever wilden de drie personen in de Volkswagen echter direct geld ontvangen en lieten dat op dreigende toon weten. Er werd geld geëist en de aangever werd gedwongen mee te rijden naar een autogarage om het schadebedrag vast te stellen. Aangever heeft verklaard zich bedreigd en zeer angstig te hebben gevoeld en daarom te hebben toegezegd mee te gaan. Een medeverdachte is daarop bij aangever in de auto gestapt om te voorkomen dat hij zou wegrijden. Bij de autogarage is het schadebedrag geschat. De aangever gaf aan het geld niet te hebben. Aangever heeft verklaard dat hij daarop door de personen is gedwongen om te bellen met anderen die het geld zouden kunnen overmaken. De aangever heeft daartoe zijn broer gebeld. Verdachte heeft direct de telefoon overgenomen en begon volgens aangever ook op dreigende toon tegen de broer van aangever te schreeuwen. De broer van aangever heeft verklaard dat tijdens dit telefoongesprek ook bedreigingen richting hem zijn geuit.
Vervolgens is aangever, volgens zijn verklaring onder dwang, ingestapt bij de drie personen – waaronder verdachte - in de Volkswagen Polo waarna ze naar een afgelegen parkeerplaats zijn gereden. Aangever heeft verklaard dat hij hier weer moest bellen om aan geld te komen. De aangever nam hierop contact op met zijn werkgever waarna de zoon van de werkgever – [benadeelde partij 2] – naar de parkeerplaats kwam met zijn vrouw.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat aangever erg paniekerig was. Ook de vrouw van [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachten erg agressief waren. Dat sprake was van een grimmige en dreigende sfeer wordt verder ook ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] , die op verzoek van een medeverdachte naar de autogarage was gekomen en vervolgens ook naar de parkeerplaats.
De kern van de verklaring van aangever wordt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan deze verklaring en neemt deze als uitgangspunt. De verklaring van verdachte dat geen sprake was van dreiging of druk, acht de rechtbank, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte was de bestuurder van de Volkswagen Polo en heeft direct na de aanrijding tegen aangever dreigende teksten gebezigd. Vervolgens heeft verdachte met een van de medeverdachten besloten dat aangever mee moest naar de autogarage. De dreigende teksten die zijn gebruikt om aangever ertoe te zetten een bepaald geldbedrag af handen te maken en de grimmige sfeer die is ontstaan, zijn toe te rekenen aan verdachte en zijn medeverdachte. De rollen die zij daarbij aannamen waren inwisselbaar.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijk uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing in vereniging. Nu er geen goederen zijn of geldbedrag is weggenomen, is het bij een poging daartoe gebleven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 16 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, op een dreigende manier heeft gezegd
“ik wil volgende week geld zien” en
“ik maak geen grappen vriend, ik kan ervoor zorgen dat je verdwijnt” en
“regel nu 500,- en dan volgende week 1500,-. Ik wil wel borg hebben, ik wil nu 1000,- van je hebben” en
“geen politie, je kankermoeder, je moeders kut” en
“je gaat je kinderen niet meer zien, ik ken je vader, ik ga je huis opblazen” en
“ik ga je dood maken als je het geld niet regelt” en
“ik trek met een tang je tanden eruit als je niet gaat bellen”.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij eventuele strafoplegging een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft geprobeerd een goede draai aan zijn leven te geven. Een taakstraf zal door verdachte niet worden uitgevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Na een aanrijding heeft verdachte met zijn medeverdachte het slachtoffer meegenomen en op zeer dreigende en dwingende wijze een geldbedrag geëist voor de ontstane schade. In plaats van de schade af te handelen via de daartoe bestemde weg van het schadeformulier en de verzekeraar wilde verdachte direct geld krijgen, ogenschijnlijk omdat hij het was die het verkeersongeval had veroorzaakt. Hiermee heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en het gevoel van veiligheid van aangever [benadeelde partij 1] . Nu er niet daadwerkelijk een geldbedrag is gestolen van aangever is het bij een poging gebleven.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 30 december 2022. Hieruit volgt dat verdachte in het verleden enkele keren eerder ter zake vermogensdelicten is veroordeeld, maar dat er al geruime tijd geen nieuwe feiten zijn gepleegd. Een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk deel op te leggen om te voorkomen dat verdachte nogmaals een soortgelijk feit begaat. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op te leggen een taakstraf zodat verdachte meer structuur en dagbesteding zal krijgen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren te vervangen door 40 dagen hechtenis passend en geboden en zal zij deze straffen aan verdachte opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 567,00 (zegge: vijfhonderdzevenenzestig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Volgens de toelichting op de vordering betreft dit rechtstreekse schade als gevolg van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ter zake van feit 2 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 675,00 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ter zake van feit 3 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
Abdellah EL JOUT, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 58 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mr. O.P.M. Fruytier en mr. B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2023.
[(...)]