ECLI:NL:RBAMS:2023:901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
13-255056-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot afpersing in vereniging en mishandeling

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en mishandeling in vereniging. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 7 februari 2023, waar de officier van justitie, mr. D. Alsemgeest, een integrale vrijspraak voor de verdachte had gevorderd. De officier stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde afpersing en mishandelingen. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. G.J.M. Kruizinga, steunde deze vrijspraak en betoogde dat de rol van de verdachte in de zaak niet duidelijk was.

De rechtbank heeft de argumenten van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging overwogen en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. Er was geen bewijs dat de verdachte een strafbare rol had gespeeld bij de vermeende afpersing of de mishandelingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlasteleggingen.

Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vroegen, niet-ontvankelijk verklaard, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank bepaalde dat zowel de benadeelde partijen als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. Tot slot werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. P. van Kesteren, en in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/255056-21
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Alsemgeest en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
2. mishandeling van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
3. mishandeling van [benadeelde partij 2] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft integrale vrijspraak gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat voor de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde afpersing het dossier onvoldoende bewijs bevat om dit daadwerkelijk te kunnen vaststellen. Ook de tenlastegelegde mishandelingen kunnen niet worden bewezen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ook vrijspraak bepleit. De betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde afpersing komt onvoldoende duidelijk naar voren uit het dossier. Ook voor wat betreft de tenlastegelegde mishandelingen kan niet worden vastgesteld dat verdachte hierbij enige rol heeft gespeeld. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde, evenals de officier van justitie en de verdediging niet bewezen. Niet is vast komen te staan dat verdachte een strafbare rol heeft gespeeld bij de vermeende afpersing. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandelingen. Verdachte zal daarom van de gehele tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 567,00 (zegge: vijfhonderdzevenenzestig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 675,00 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mr. O.P.M. Fruytier en mr. B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2023.
[(...)]