ECLI:NL:RBAMS:2023:902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
13-255054-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf voor poging tot afpersing en mishandeling

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 april 2021, na een aanrijding, samen met medeverdachten de aangever heeft bedreigd en gedwongen om geld te geven. De aangever voelde zich gedwongen om mee te gaan naar een autogarage om het schadebedrag vast te stellen, waarbij hij onder druk werd gezet om geld te regelen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van de eerste aangever, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd. Echter, de mishandeling van de tweede aangever werd wel bewezen, waarbij de verdachte deze in het gezicht had geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard, maar de vordering van de tweede benadeelde partij werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/255054-21
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Alsemgeest en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.P.A. Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
2. mishandeling van [benadeelde partij 1] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam;
3. mishandeling van [benadeelde partij 2] tezamen en in vereniging op 16 april 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Uit het dossier volgt niet dat [benadeelde partij 1] door verdachte is geslagen. Het staat vast dat aangever een klap heeft gekregen, maar niet is komen vast te staan dat dit door verdachte is gedaan of dat hij als medepleger hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij gewezen op de aangifte van [benadeelde partij 1] . Deze verklaring wordt op onderdelen ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [benadeelde partij 2] , [getuige 2] en [getuige 3] . Van de persoon die aangever NN1 noemt is onder andere op basis van de camerabeelden vast komen te staan dat dit verdachte is. Verdachte heeft dreigende teksten geuit richting aangever en is bij hem in de auto gestapt. Gelet op de werkwijze en de inwisselbaarheid van de rollen van de aanwezige personen kan bewezen worden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Gelet daarop kan bewezen worden dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] .
Ook feit 3 kan bewezen worden. Aangever [benadeelde partij 2] is in het gezicht geslagen waardoor een deel van zijn tand is gebroken. De aangever zelf weet niet wie hem geslagen heeft. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat één van de twee jongens die erg op elkaar leken degene was die [benadeelde partij 2] een klap gaf. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat degene die bij hem in de auto stapte de persoon was die [benadeelde partij 2] heeft geslagen. De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte degene was die in de auto met de aangever is gestapt. Gelet daarop kan bewezen worden dat verdachte [benadeelde partij 2] heeft mishandeld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Nadat het ongeval had plaatsgevonden wilde verdachte gegevens uitwisselen met de aangever om de schade via de verzekeraar af te wikkelen. De aangever wilde daar niet aan meewerken. De verklaring van de aangever moet als onbetrouwbaar ter zijde geschoven worden nu de aangever er belang bij heeft als niet verantwoordelijk te worden gezien voor de ontstane schade. Volgens de getuige bij de garage is door beide partijen over en weer geschreeuwd. In feite komt het neer op het verhaal van de aangever tegenover dat van verdachte en zijn medeverdachte. De verklaring van de aangever vindt onvoldoende steun in het dossier. De tenlastegelegde poging tot afpersing kan daarom niet worden bewezen.
Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van feit 2, omdat onvoldoende vastgesteld kan worden op welke wijze het letsel bij [benadeelde partij 1] is ontstaan. Het letsel kan zijn ontstaan door een klap, maar ook door het eerdere verkeersongeval. In ieder geval blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte de mishandeling verweten kan worden. Ook ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 2] is op basis van het dossier onvoldoende duidelijk wie de aangever heeft geslagen. Verdachte moet ook van feit 3 worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen wat onder feit 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat aangever [benadeelde partij 1] door verdachte is mishandeld of dat verdachte daar een strafrechtelijk verwijtbare rol in heeft gehad.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting het volgende vast.
Op 16 april 2021 is er op de kruising van het Javaplein met de Javastraat in Amsterdam een botsing geweest tussen de Peugeot 206 van de aangever en de Volkswagen Polo waarin verdachte met twee medeverdachten zat. Op straat is er een discussie ontstaan over het al dan niet invullen van de schadeformulieren. De aangever heeft verklaard deze te willen invullen om de schade door de verzekeraar te laten afhandelen. Volgens de aangever wilden de drie personen in de Volkswagen echter direct geld ontvangen en lieten dat op dreigende toon weten. Er werd geld geëist en de aangever werd gedwongen mee te rijden naar een autogarage om het schadebedrag vast te stellen. De aangever heeft verklaard zich bedreigd en zeer angstig te hebben gevoeld en daarom te hebben toegezegd mee te gaan. Verdachte is daarop bij de aangever in de auto gestapt om te voorkomen dat hij zou wegrijden. Bij de autogarage is het schadebedrag geschat. De aangever gaf aan het geld niet te hebben. Aangever heeft verklaard dat hij daarop door de personen is gedwongen om te bellen met anderen die het geld zouden kunnen overmaken. De aangever heeft daartoe zijn broer gebeld. Een medeverdachte heeft direct de telefoon overgenomen en begon volgens aangever ook op dreigende toon tegen de broer van de aangever te schreeuwen. De broer van aangever heeft verklaard dat tijdens dit telefoongesprek ook bedreigingen richting hem zijn geuit.
Vervolgens is de aangever, volgens zijn verklaring onder dwang, ingestapt bij de drie personen –onder wie verdachte - in de Volkswagen Polo waarna ze naar een afgelegen parkeerplaats zijn gereden. Aangever heeft verklaard dat hij hier weer moest bellen om aan geld te komen. De aangever nam hierop contact op met zijn werkgever waarna de zoon van de werkgever – [benadeelde partij 2] – naar de parkeerplaats kwam met zijn vrouw. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat aangever erg paniekerig was. Ook de vrouw van [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachten erg agressief waren. Dat sprake was van een grimmige en dreigende sfeer wordt mede ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] , die op verzoek van een medeverdachte naar de autogarage was gekomen en vervolgens ook naar de parkeerplaats.
De kern van de verklaring van aangever wordt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan deze verklaring en neemt deze als uitgangspunt. De verklaring van verdachte in zijn politieverhoor, dat geen sprake was van dreiging of druk, acht de rechtbank, gelet op genoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft direct na de aanrijding tegen de aangever dreigende teksten gebezigd waardoor de aangever zich erg bang voelde, ook de medeverdachte heeft dreigende bewoordingen gebruikt. Vervolgens is verdachte bij de aangever in de auto gestapt om te voorkomen dat hij zou ontkomen, waar ook een zekere dreiging vanuit gaat. De bedreigingen die zijn gebruikt om de aangever er toe te zetten een bepaald geldbedrag afhandig te maken en de grimmige sfeer die is ontstaan, zijn toe te rekenen aan verdachte en zijn medeverdachte. De rollen die zij daarbij aannamen waren inwisselbaar.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijk uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing in vereniging. Nu er geen goederen zijn of geldbedrag is weggenomen, is het bij een poging daartoe gebleven.
3.3.3.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat aangever [benadeelde partij 2] in zijn gezicht is geslagen. Er is letsel bij hem ontstaan waarvan het dossier foto’s bevat. Door medeverdachte [medeverdachte] is verklaard dat één van de op elkaar lijkende verdachten degene was die de klap heeft uitgedeeld. Door [benadeelde partij 1] is verklaard dat degene die de klap aan [benadeelde partij 2] heeft gegeven de persoon was die bij hem in de auto heeft gezeten. Verdachte heeft bij de politie verklaard bij [benadeelde partij 1] in de auto te hebben gezeten.
De rechtbank stelt vast dat het verdachte was die [benadeelde partij 2] in het gezicht heeft geslagen. Gelet op het voorgaande kan daarom worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij 2] heeft mishandeld. Van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander is niet gebleken, verdachte zal van dat deel worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
op 16 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag op een dreigende manier heeft gezegd
“ik wil volgende week geld zien” en
“ik maak geen grappen vriend, ik kan ervoor zorgen dat je verdwijnt” en
“regel nu 500,- en dan volgende week 1500,-. Ik wil wel borg hebben, ik wil nu 1000,- van je hebben” en
“geen politie, je kankermoeder, je moeders kut” en
“je gaat je kinderen niet meer zien, ik ken je vader, ik ga je huis opblazen” en
“ik ga je dood maken als je het geld niet regelt” en
“ik trek met een tang je tanden eruit als je niet gaat bellen”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
op 16 april 2021 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door in diens gezicht te slaan.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen verzoekt de raadsvrouw de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte gedurende de schorsing aan alle voorwaarden heeft meegewerkt. Een geheel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden zou daarom passend zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt poging afpersing. Na een aanrijding heeft verdachte met zijn medeverdachten het slachtoffer meegenomen en heeft op zeer dreigende en dwingende wijze geld geëist. In plaats van de schade af te handelen via de daartoe bestemde weg, namelijk door middel van de verzekeraar, wilde verdachte dit zelf doen, ogenschijnlijk omdat het medeverdachte [medeverdachte] was die het verkeersongeval had veroorzaakt. Zijn handelen was puur gericht op eigen gewin. Hiermee heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en het gevoel van veiligheid van aangever [benadeelde partij 1] . Nu er niet daadwerkelijk een geldbedrag is gestolen van de aangever is het bij een poging gebleven.
Voorts heeft verdachte aangever [benadeelde partij 2] mishandeld door hem in het gezicht te slaan. [benadeelde partij 2] is ter plaatse gekomen om te helpen bij het oplossen van het probleem en kreeg vervolgens een klap in het gezicht waardoor een deel van zijn tand is afgebroken. Hiermee heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor de lichamelijk integriteit van een ander.
Het incident vond plaats op de openbare weg. Dit zorgt niet alleen voor angstgevoelens bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij als geheel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van het schorsingstoezicht van Reclassering Nederland van 24 januari 2023. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijk straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte gedurende het schorsingstoezicht actief en goed heeft meegewerkt. Verdachte heeft ter zitting verklaard op geen enkele wijze verder mee te zullen werken aan eventuele bijzondere voorwaarden. Gelet daarop en het gegeven dat verdachte al een aanzienlijke periode, namelijk vanaf november 2021, onder het schorsingstoezicht heeft gestaan, ziet de rechtbank aanleiding geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte heeft ter zitting verklaard vrijwilligerswerk te verrichten en het goede pad te willen en kunnen bewandelen. Een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit kunnen doorkruizen. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte op het goede pad blijft. Door middel van een taakstraf zou meer gewerkt kunnen worden aan structuur en dagbesteding.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en een taakstraf voor de duur van 50 uren te vervangen door 25 dagen hechtenis passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 567,00 (zegge: vijfhonderdzevenenzestig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Volgens de toelichting op de vordering betreft dit rechtstreekse schade als gevolg van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ter zake van feit 2 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 675,00 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en moet worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (16 april 2021).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 3:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 46 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 675,00 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 675,00 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mr. O.P.M. Fruytier en mr. B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2023.
[(...)]
[(...)]