ECLI:NL:RBAMS:2023:937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22/5672
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op verzoek om handhaving en vaststelling van dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 24 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op haar verzoek om handhaving. Eiseres had op 2 september 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen overlastgevende bewoning en de plaatsing van een dakterras op een specifiek adres in Amsterdam. Verweerder ontving dit verzoek op 5 september 2022 en heeft op 29 december 2022 alsnog beslist. Eiseres heeft het beroep niet ingetrokken, omdat zij wachtte op een beslissing van de burgemeester, maar de rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer is voor het beroep tegen het niet-tijdig beslissen, aangezien verweerder inmiddels had beslist.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet-tijdig beslissen, maar gegrond voor het niet-beslissen op de ingebrekestelling. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.397,-, die is verschuldigd vanaf 17 november 2022 tot en met 28 december 2022. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

( [gem. eiseres] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 24 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om handhaving.
Verweerder heeft de stukken ingestuurd.
Eiseres heeft een nader standpunt ingestuurd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiseres heeft op 2 september 2022 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de overlast gevende bewoning van de eerste en de bijzondere bouwlaag en de plaatsing van een dakterras op het adres [adres] te Amsterdam. Verweerder heeft het verzoek op 5 september 2022 ontvangen. Op 4 oktober 2022 heeft eiseres het verzoek uitgebreid met de aanbouw van een extra kamer. Eiseres heeft verweerder vervolgens met een brief van 2 november 2022, door verweerder ontvangen op 3 november 2022, in gebreke gesteld.
4. De wettelijke beslistermijn bedraagt acht weken. [3] Niet is gebleken dat verweerder de beslistermijn heeft verlengd. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 31 oktober 2022 op het verzoek had moeten beslissen.
5. Verweerder heeft op 29 december 2022 alsnog beslist op het verzoek. Eiseres heeft desgevraagd verklaard het beroep niet in te trekken. Eiseres heeft als reden hiervoor gegeven dat het verzoek ziet op overtredingen waartegen zowel het college als de burgemeester kan optreden. Eiseres wacht nog op een beslissing van de burgemeester. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo, dat het verzoek in ieder geval bestaat uit een verzoek aan de burgemeester en een verzoek aan het college. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank betrekt daarbij de volgende omstandigheden. Op 9 november 2022 heeft verweerder eiseres per email geïnformeerd over de voortgang van de afhandeling van het verzoek. Verweerder heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat het handhavingsverzoek is gericht op het handhavend optreden tegen de overtredingen van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen. De overige klachten heeft verweerder doorgezonden aan de daarvoor verantwoordelijke afdelingen. De rechtbank stelt verder vast dat ook uit de ingebrekestelling niet ondubbelzinnig blijkt dat er sprake zou zijn van meerdere verzoeken. Voor zover eiseres stelt dat zij de burgemeester afzonderlijk in gebreke heeft gesteld, stelt de rechtbank vast dat die ingebrekestelling op 17 januari 2023 is verstuurd. Dat is ruim na het instellen van beroep. Die ingebrekestelling voldoet daarom niet aan de wettelijke vereisten voor het instellen van beroep tegen het niet-tijdig beslissen en laat de rechtbank om die reden buiten beschouwing.
6. Omdat verweerder beslist heeft op het verzoek, heeft eiseres geen procesbelang meer voor wat betreft het niet-tijdig beslissen. De rechtbank zal het beroep daarom op dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
7. Eiseres heeft de rechtbank daarnaast verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb.
8. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen
€ 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. [4] Verweerder is een dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 17 november 2022, zijnde twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, tot en met 28 december 2022 en bedraagt € 1.397,-.
9. Omdat verweerder na het instellen van het beroep op het verzoek heeft beslist veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op niet-tijdig beslissen;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op het niet-beslissen op de ingebrekestelling;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.397;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 4:13 van de Awb.
4.Artikel 4:17 van de Awb