ECLI:NL:RBAMS:2024:1144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
13-317052-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Rechtbank Dâmbovița op 21 december 2022, betreft een vrijheidsstraf van twee jaren en elf maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft en dat de detentieomstandigheden in Roemenië, hoewel problematisch, niet leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten als voldoende beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-317052-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 29 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB (EAB I) is uitgevaardigd op 21 december 2022 door de Rechtbank Dâmbovița, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren in [Geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentie adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een strafvonnis nr. 94 van 26 april 2022, uitgesproken door de rechtbank van Dâmbovița in zaak nr. 2948/120/2020, definitief op 8 december 2022, en gedeeltelijk gewijzigd bij strafbeschikking nr. 1343 van 8 december 2022 van het hof van beroep van Ploiești in zaak nr. 2948/120/2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en elf maanden, door de opgeëiste persoon (nog volledig) te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt vast dat uit de grondslag van het EAB volgt dat de beslissing ten gronde definitief is geworden bij de procedure in hoger beroep, zodat de rechtbank de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW zal toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, gegeven verbod van de Opiumwet;
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW Roemeense detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Volgens de raadsman moet, gelet op eerdere bedreigingen, voor het leven van de opgeëiste persoon worden gevreesd omdat de opgeëiste persoon met justitie heeft samengewerkt aan het oprollen van een lokale drugsbende. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, om nadere garanties op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Ten behoeve van de opgeëiste persoon is een detentiegarantie afgegeven en de rechtbank heeft recentelijk nog de overlevering toegestaan naar de detentie-instellingen waar de opgeëiste persoon volgens de detentiegarantie naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal raken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
De Roemeense autoriteiten hebben op 20 januari 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Met het oog op het adres geformuleerd in de dossiers nrs. 2948/120/2020 en 1193/120/2015, gedateerd 29.01.2024, betreffende het verzoek van de Nederlandse autoriteiten, inzake de voorwaarden van detentie te genieten van [naam opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] 1980, woonachtig in de provincie Dâmbovița, veroordeeld tot 2 jaar en 11 maanden gevangenisstraf, respectievelijk tot 3 jaar en 3 maanden gevangenisstraf), informeren wij u over het volgende:
als de persoon die van zijn/haar vrijheid is beroofd op de luchthaven Henri Coandă in Boekarest aan de Roemeense autoriteiten wordt overgedragen, wordt hij/zij aanvankelijk voor een periode van 21 dagen in de penitentiaire inrichting van Boekarest - Rahova ondergebracht in een kamer met een minimumruimte van 3 vierkante meter. (…)
Gezien de hoogte van de straf zal hij zijn vrijheidsstraf waarschijnlijk in eerste instantie in de gevangenis uitzitten. Tegelijkertijd zal hij, gezien zijn woonplaats, zijn straf hoogstwaarschijnlijk eerst in de gevangenis van Mărgineni uitzitten. (…)Met het oog op de uitvoering van de maatregelen van het "Actieplan voor de periode 2020-2025, opgesteld met het oog op de uitvoering van het proefarrest Rezmives e.a./Roemenië en de arresten in de groep zaken Bragadireanu/Roemenië", alsmede het aantal gedetineerden dat momenteel wordt vastgehouden door de nationale administratie van penitentiaire inrichtingen, als gevolg van het door de Roemeense staat vastgestelde strafrechtelijke beleid, garandeert de nationale administratie van penitentiaire inrichtingen een individuele ruimte van ten minste3 vierkante metervoor de gehele duur van de strafuitvoering, met inbegrip van het bed en het bijbehorende meubilair,de ruimte voor de sanitaire eenheid niet inbegrepen.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest met betrekking tot de
personal spacedie de opgeëiste persoon tot zijn beschikking zal hebben in relatie tot de overbevolking in de detentie-instellingen.
Wat betreft de stelling van de opgeëiste persoon dat hij in Roemeense detentie-instellingen zal worden bedreigd en zijn leven gevaar loopt omdat hij heeft geholpen een drugsbende op te rollen, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt heeft de opgeëiste persoon willen betogen dat gedetineerden die met de Roemeense justitiële autoriteiten hebben samengewerkt in het algemeen het gevaar lopen om het slachtoffer te worden van geweld door medegedetineerden en de Roemeense justitiële autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Deze stelling is echter niet met met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd. Reeds hierom is geen sprake van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden die in Roemenië met de justitiële autoriteiten hebben samengewerkt, aldaar onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De detentieomstandigheden vormen aldus geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden en hierover nadere vragen te stellen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Dâmbovița, Roemenië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513, rechtsoverweging 5.
6.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.