ECLI:NL:RBAMS:2024:1145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
13-317114-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechtbank Dâmbovița in Roemenië. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks verweren van de raadsman over de detentieomstandigheden in Roemenië en het ontbreken van dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 en gedetineerd in Nederland, was beschuldigd van mensenhandel en prostitutie gerelateerde activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Overleveringswet, en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank oordeelde dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de Nederlandse wetgeving zou kunnen vallen als mensenhandel, en dat de vereisten van de Overleveringswet waren voldaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-317114-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 29 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB (EAB II) is uitgevaardigd op 6 december 2022 door de Rechtbank Dâmbovița, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentie adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een strafvonnis nr. 770 van 08 november 2019 uitgesproken door de rechtbank Dâmbovița in zaak nr. 1193/120/2015, materieel gerectificeerd door de conclusie van rectificatie van materiële fout uitgesproken in de zaak op 03 december 2019, definitief op 24 november 2022 bij strafvonnis nr. 1293 van 24 november 2022 uitgesproken door het hof van beroep van Ploiești in zaak nr. 2326/120/2022, waarbij overeenkomstig art. 432 lid. 1 van het Wetboek van Strafvordering, met toepassing van art. 426 let. b van het Wetboek van Strafvordering, het beroep tot nietigverklaring dat door de rekwirant [naam] was ingesteld tegen de strafrechtelijke beslissing nr. 598 van 11 mei 2022 van het Hof van Beroep Ploiești, gewezen in zaak nr. 1193/120/2015, werd toegelaten, en op grond van de bepalingen van art. 419 van het Wetboek van Strafvordering, de gevolgen van het beroep werden uitgebreid tot de verdachte [naam opgeëiste persoon] (beslissing die gedeeltelijk werd vernietigd, in strafzaak nr. 1193/120/2015).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog drie jaar en drie maanden, waarvan zal worden afgetrokken de duur van de hechtenis, de voorlopige hechtenis en het huisarrest van 3 december 2014 tot en met 4 augustus 2015, alsmede de periode van 1 jaar die is uitgezeten op grond van strafvonnis nr. 515/2016 van de rechtbank van het district Răcari. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Nu in de aanvullende informatie van 30 januari 2024 is opgenomen dat de beslissing nr. 1293 van 24 november 2022 van het Hof van Beroep van Ploieşti, zijnde de beslissing die de zaak ten gronde afdoet, formeel beantwoordt aan het begrip "eindbeslissing waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en die derhalve de zaak ten gronde definitief afdoet", zal de rechtbank de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij twee van de vier zittingen van het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de aanvullende informatie van 20 januari 2024 en de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting stelt de rechtbank vast dat voor de twee van de vier zittingen waar de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen, de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2018 [5] waarin de overlevering wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid is geweigerd – op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 7 OLW moet worden geweigerd, omdat het feit niet dubbel strafbaar is. Het bedrijven van prostitutiewerkzaamheden, of het souteneurschap/pooierschap is in Nederland namelijk niet (zonder meer) strafbaar, als het oogmerk van seksuele uitbuiting ontbreekt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet het lijstfeit mensenhandel aangekruist, dus zij gaan niet uit van seksuele uitbuiting.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7 OLW niet aan overlevering in de weg staat. In de feitsomschrijving van het EAB wordt melding gemaakt van het vervoeren, rekruteren en onderbrengen, zodat dit in Nederland onder de strafbaarstelling van artikel 273f, eerste lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan vallen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover nadere informatie op te vragen.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
In onderdeel i) van het EAB is opgenomen dat de opgeëiste persoon in de loop van 2014 [persoon] heeft gerekruteerd, vervoerd en ondergebracht, eerst in België en vervolgens in het Verenigd Koninkrijk en Nederland, met het doel om materieel voordeel te halen uit haar prostitutiepraktijk.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht in Nederland zou kunnen vallen onder de strafbaarstelling van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 3, Sr, waarin het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, strafbaar is gesteld. Anders dan door de raadsman betoogd is voor artikel 273f, eerste lid, sub 3, Sr namelijk niet vereist dat sprake moet zijn van dwangmiddelen en kan (het oogmerk van) uitbuiting onder omstandigheden worden verondersteld.
Nu de rechtbank vaststelt dat het feit naar Nederlands recht mensenhandel kan opleveren, stelt de rechtbank vast dat aan de vereisten van artikel 7 OLW is voldaan.
Voor zover de rechtbank hierover anders van oordeel zou zijn geweest, merkt de rechtbank op dat – anders dan ten tijde van de uitspraak waarnaar door de raadsman is verwezen – artikel 7 OLW sinds de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet [6] een facultatieve weigeringsgrond betreft.
De rechtbank zou in dat geval aanleiding zien om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, het feit is immers begaan door een onderdaan van Roemenië tegen een andere onderdaan van Roemenië. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet had mogen leiden tot straffeloosheid. Dit had naar het oordeel van de rechtbank dan ook voorkomen moeten worden.
Bovendien konden de feiten en omstandigheden in de uitspraak waarnaar door de raadsman is verwezen, anders dan in dit geval, ook niet onder artikel 273f, eerste lid, onder 3, Sr worden gebracht.
De rechtbank verwerpt gelet hierop het verweer van de raadsman.

5.Artikel 11 OLW Roemeense detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Volgens de raadsman moet gelet op eerdere bedreigingen, voor het leven van de opgeëiste persoon worden gevreesd, omdat de opgeëiste persoon met justitie heeft samengewerkt aan het oprollen van een lokale drugsbende. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, om nadere garanties op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Ten behoeve van de opgeëiste persoon is een detentiegarantie afgegeven en de rechtbank heeft recentelijk nog de overlevering toegestaan naar de detentie-instellingen waar de opgeëiste persoon volgens de detentiegarantie naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal raken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [7]
De Roemeense autoriteiten hebben op 20 januari 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Met het oog op het adres geformuleerd in de dossiers nrs. 2948/120/2020 en 1193/120/2015, gedateerd 29.01.2024, betreffende het verzoek van de Nederlandse autoriteiten, inzake de voorwaarden van detentie te genieten van [naam opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] 1980, woonachtig in de provincie Dâmbovița, veroordeeld tot 2 jaar en 11 maanden gevangenisstraf, respectievelijk tot 3 jaar en 3 maanden gevangenisstraf), informeren wij u over het volgende:
als de persoon die van zijn/haar vrijheid is beroofd op de luchthaven Henri Coandă in Boekarest aan de Roemeense autoriteiten wordt overgedragen, wordt hij/zij aanvankelijk voor een periode van 21 dagen in de penitentiaire inrichting van Boekarest - Rahova ondergebracht in een kamer met een minimumruimte van 3 vierkante meter. (…)
Gezien de hoogte van de straf zal hij zijn vrijheidsstraf waarschijnlijk in eerste instantie in de gevangenis uitzitten. Tegelijkertijd zal hij, gezien zijn woonplaats, zijn straf hoogstwaarschijnlijk eerst in de gevangenis van Mărgineni uitzitten. (…)
Met het oog op de uitvoering van de maatregelen van het "Actieplan voor de periode 2020-2025, opgesteld met het oog op de uitvoering van het proefarrest Rezmives e.a./Roemenië en de arresten in de groep zaken Bragadireanu/Roemenië", alsmede het aantal gedetineerden dat momenteel wordt vastgehouden door de nationale administratie van penitentiaire inrichtingen, als gevolg van het door de Roemeense staat vastgestelde strafrechtelijke beleid, garandeert de nationale administratie van penitentiaire inrichtingen een individuele ruimte van ten minste3 vierkante metervoor de gehele duur van de strafuitvoering, met inbegrip van het bed en het bijbehorende meubilair,de ruimte voor de sanitaire eenheid niet inbegrepen.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [8] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest en met betrekking tot de
personal spacedie de opgeëiste persoon tot zijn beschikking zal hebben in relatie tot de overbevolking in de detentie-instellingen.
Wat betreft de stelling van de opgeëiste persoon dat hij in Roemeense detentie-instellingen zal worden bedreigd en zijn leven gevaar loopt omdat hij heeft geholpen een drugsbende op te rollen, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt heeft de opgeëiste persoon willen betogen dat gedetineerden die met de Roemeense justitiële autoriteiten hebben samengewerkt in het algemeen het gevaar lopen om het slachtoffer te worden van geweld door medegedetineerden en de Roemeense justitiële autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Deze stelling is echter niet met met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd. Reeds hierom is geen sprake van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden die in Roemenië met de justitiële autoriteiten hebben samengewerkt, aldaar onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De detentieomstandigheden vormen aldus geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden en hierover nadere vragen te stellen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 273f Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Dâmbovița, Roemenië, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Op 1 april 2021 is de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) (hierna: Herimplementatiewet) in werking getreden.
7.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513, rechtsoverweging 5.
8.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.