ECLI:NL:RBAMS:2024:1520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
13/316402-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van contante geldbedragen met een totaal van € 35.140,- door verdachte in de periode van 5 januari 2019 tot en met 12 oktober 2021

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van in totaal € 35.140,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 januari 2019 tot en met 12 oktober 2021 contante geldbedragen heeft verworven en verhuld, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf. De zaak kwam aan het licht tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van de verdachte, waarbij op haar bankrekeningen verschillende contante stortingen werden aangetroffen. De verdachte heeft geen concrete en verifieerbare verklaring kunnen geven voor de herkomst van deze bedragen, wat leidde tot het vermoeden van witwassen.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze vordering in overweging genomen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar strafblad, waaruit bleek dat zij eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende had gerealiseerd dat haar handelen kwalijk was en dat het witwassen een bedreiging vormt voor de legale economie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft hiermee geprobeerd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/316403-22
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [woonplaats],
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van wat verdachte en haar raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, tenlastegelegd dat zij:
in of omstreeks de periode van 5 januari 2019 tot en met 12 oktober 2021, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, van (een) geldbedrag(en), te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 26.150,- en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 8.990,-,
althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) geldbedrag(en) was en/of voornoemde
geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad, en/of
voornoemde geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de zoon van verdachte ([zoon verdachte]) dat zich onder meer richtte op de herkomst van een groot geldbedrag dat bij hem was aangetroffen, bleek dat op de bankrekening(en) van verdachte verschillende contante stortingen zichtbaar waren. Uit nader onderzoek naar haar bankrekeningen en die van haar dochter ([dochter verdachte]) bleek dat op de rekening [rekeningnummer 1] op naam van verdachte in de periode 1 januari 2019 tot 11 oktober 2021 in totaal € 8.990,- contant was gestort. Op de rekening [rekeningnummer 2] op naam van [dochter verdachte] was in totaal € 26.150,- gestort. Verder kwam uit het onderzoek naar voren dat verdachte in die periode een uitkering had. Gelet op het voorgaande ontstond het vermoeden van witwassen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante geldbedragen van € 8.990,- en € 26.150,-. De verklaringen die verdachte geeft voor de herkomst van de bedragen zijn niet concreet, niet verifieerbaar en niet geloofwaardig. Daarmee kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van witwassen, omdat zij een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken ten aanzien van het volgende:
  • het bedrag van € 1.400,- omdat verdachte daarover heeft verklaard dat dit bedrag bestond uit een gift voor Moederdag en geld van vrienden voor internetbestellingen,
  • het bedrag van € 7.000,- omdat verdachte daarover heeft verklaard dat zij dit bedrag van [persoon] heeft gekregen en op haar rekening heeft gestort voor de aankoop van zijn auto en
- de maandelijkse bedragen waarover [persoon] heeft verklaard dat hij die aan verdachte heeft gegeven gedurende hun relatie (tot eind 2020) als bijdrage voor eten en andere dingen die verdachte voor hem kocht.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante geldbedragen van € 8.990,- en € 26.150,- terwijl verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Het vermoeden van witwassen
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers om zestig contante stortingen van aanzienlijke geldbedragen, van in totaal € 8.990,- en € 26.150,-, terwijl verdachte leeft van een uitkering. Zij heeft gebruik gemaakt van zowel haar eigen twee bankrekeningen als van twee bankrekeningen op naam van haar dochter en heeft om onduidelijke redenen overboekingen gedaan tussen deze verschillende rekeningen. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat de zoon van verdachte contacten heeft met het criminele circuit. Daar komt bij dat verdachte maar zeer beperkt heeft verklaard over de herkomst van het geld. Dit alles bij elkaar levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft over een deel van de contante stortingen een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat de stortingen bestonden uit (i) geld van vrienden voor het plaatsen van online bestellingen, (ii) een bedrag van € 1.400,-, bestaande uit een gift voor Moederdag van € 476,- en geld van vrienden om voor hen online bestellingen te plaatsen bij Zalando of Wehkamp, (iii) een bedrag van € 7.000,- dat zij rond 2 juni 2020 contant van [persoon] ontving, vervolgens heeft gestort op haar bankrekening en op 4 juni 2020 heeft gepind ten behoeve van de aankoop van een auto voor [persoon], (iv) geld dat zij verdiende met online handel in [schoenen] schoenen, (v) maandelijkse giften van € 200,- of € 300,- van haar voormalige partner [persoon] die zij ontving voor eten en andere dingen die zij voor hem kocht en tot slot (vi) geld van familie voor de begrafenis van een oom.
(i) en (ii)
Uit nader onderzoek is gebleken dat alleen op 11 juli 2021 een contante storting van € 1.400,- heeft plaatsgevonden. Dat bedrag is de volgende dag naar de creditcard van verdachte overgeschreven. In de periode (kort) na deze storting hebben geen betalingen plaatsgevonden aan een webwinkel als Zalando of Wehkamp. Daar komt bij dat de storting pas ruim twee maanden na Moederdag¸ op 11 juli 2021, heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft noch bij de politie noch ter zitting een concrete en verifieerbare informatie verschaft over welke vrienden haar geld zouden hebben gegeven voor het plaatsen van bestellingen, hoe vaak dat gebeurde en om welke bedragen dat zou gaan. Gelet hierop vindt de rechtbank de verklaring omtrent dit bedrag onvoldoende aannemelijk, concreet en verifieerbaar.
(iii)
Op zitting heeft verdachte verder verklaard dat zij rond 2 juni 2020 het bedrag van € 7.000,- op haar rekening of die van haar dochter heeft gestort. Op die bankrekeningen is echter rond die datum geen contante storting gedaan ter hoogte van dat bedrag en evenmin is sprake van meerdere contante stortingen die optellen tot dat bedrag. Dit betekent dat de verklaring over dit bedrag strijdig is met de bevindingen in het dossier. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk is.
(iv) en (v)
Tijdens de zitting is verdachte voor het eerst met de verklaring gekomen dat zij veel geld verdiende met de verkoop van schoenen en dat zij daarnaast maandelijks van [persoon] geld ontving. Op de vragen van de rechtbank en de officier van justitie daarover, heeft verdachte geen nadere, concrete informatie gegeven over hoe vaak en wanneer zij schoenen verkocht en hoeveel winst haar dat heeft opgeleverd. Evenmin heeft zij concreet aangegeven hoeveel geld zij van [persoon] heeft ontvangen en over welke periode. Zij heeft wel verklaard dat zij maandelijks een bedrag van hem ontving, soms € 200,- en soms € 300,- en dat zij dat ook maandelijks op haar rekening stortte.
Het feit dat verdachte pas op zitting met deze verklaringen is gekomen, maakt deze minder geloofwaardig. Te meer omdat op de bankrekeningen geen maandelijkse stortingen te zien zijn van de bedragen die zij zegt te hebben ontvangen van [persoon]. De rechtbank vindt de verklaring omtrent de schoenen en de maandelijkse giften onvoldoende concreet en verifieerbaar. Verdachte heeft hiervan verder geen enkele onderbouwing gegeven.
(vi)
Hetzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat zij geld zou hebben ontvangen van familie voor de begrafenis van een oom. Daarover heeft verdachte geen nadere informatie verschaft, zodat ook deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar is.
Nu een concrete en min of meer verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van de ten laste gelegde geldbedragen ontbreekt en de stukken in het dossier bovendien geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van de gelden, sluit de rechtbank met voldoende mate van zekerheid uit dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben. De enige verklaring voor de herkomst van de gelden is dat die van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit redelijkerwijs had moeten vermoeden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlagevervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
in de periode van 5 januari 2019 tot en met 12 oktober 2021 in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, van geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van EUR 26.150,- en
- een geldbedrag van EUR 8.990,-,
de herkomst verhuld en voornoemde geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij deze vordering heeft de officier van justitie rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de beperkte rol van verdachte en de omstandigheid dat niet is gebleken van een rol als zogenoemde
facilitatorzoals door de officier van justitie is gesteld.. De raadsman heeft ook verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het lange tijdsverloop, en daarom geen vrijheidsstraf op te leggen maar een, eventueel deels voorwaardelijke, taakstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting van één en ander is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 35.140,-. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend met het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven in te zien dat haar handelen kwalijk is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 22 december 2023, waaruit blijkt dat zij veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen ten aanzien van met name winkeldiefstallen. Verdachte is op 2 december 2019 veroordeeld voor een winkeldiefstal waarvoor een taakstraf is opgelegd. Voorafgaand aan de laatste veroordeling heeft verdachte meermalen een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. De rechtbank neemt dit strafblad in strafverzwarende zin mee in de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Voor witwassen wordt aangesloten bij de uitgangspunten voor fraudedelicten. Deze oriëntatiepunten vermelden bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de hoogte van het witwasbedrag en de eerdere veroordelingen niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht passend een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare of andersoortige strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c , 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2024.
[…]

1.[…]

2.[…]

[…]

3.[…]

[…]

4.[…]

[…]