3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon wist niet dat hij een ex officio advocaat had. Het is niet duidelijk of deze advocaat ook door de opgeëiste persoon was gemachtigd. Daarnaast heeft hij geen oproep voor de zitting in hoger beroep ontvangen. Tot slot is onduidelijk of de adresinstructie zich ook uitstrekte tot een proces in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in hoger beroep sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. Subsidiair kan van toepassing van de weigeringsgrond worden afgezien.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dat dan de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal zij beide procedures aan artikel 12 OLW toetsen.
Het vonnis van 14 april 2022, kenmerk II K 595/18
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg is in onderdeel d) punt 2, van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting van 20 oktober 2021 en dat hij toen schuld heeft bekend en uitleg heeft gegeven.
Gelet hierop doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voor.
Het arrest van 12 augustus 2022
Ten aanzien van het proces in hoger beroep stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a, c en d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Anders dan de officier van justitie, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 december 2023 staat vermeld dat de opgeëiste persoon een ex officio advocaat had en dat dit betekent dat die advocaat naar Pools recht niet gemachtigd hoeft te zijn om een procedure in hoger beroep te voeren. Op grond van deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat deze advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was om namens hem hoger beroep in te stellen en in hoger beroep de verdediging te voeren.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Op 7 december 2023 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer de volgende vraag gesteld:
Did [opgeëste persoon] , during the proceedings in the concerning criminal case, receive instructions about the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligation? And was it made explicit to [opgeëste persoon] that this duty applied to the entire proceedings (including appeal)?
Vervolgens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 27 december 2023 schriftelijk meegedeeld dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor een adres heeft opgegeven en dat hij tijdens het vooronderzoek een instructie over de rechten en plichten van een verdachte tijdens een strafproces heeft gekregen. Hierbij is hij geïnformeerd over de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en gewezen op de gevolgen als hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Daarbij is de opgeëiste persoon geïnformeerd over de toepasselijke wettelijke bepalingen. Hierin staat blijkens voormelde aanvullende informatie onder meer het volgende vermeld:
“failure to provide the address may also render it impossible to file a motion, complaint or appeal due to the expiry of time limits provided for it”. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie verder aangegeven dat uit deze instructies duidelijk volgt dat de verplichting om een adreswijziging door te geven van toepassing is op de gehele procedure, inclusief hoger beroep, en dat de oproepingen voor de procedure in hoger beroep naar het door de opgeëiste persoon verstrekte adres zijn verstuurd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de verstrekte aanvullende informatie niet uitdrukkelijk blijkt dat de adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. Dat in de geciteerde wetteksten is vermeld dat het niet doorgeven van een adreswijziging gevolgen kan hebben voor de termijn van het instellen van onder meer hoger beroep, is daartoe onvoldoende. Hieruit blijkt namelijk niet dat het niet verstrekken van een adreswijziging gevolgen kan hebben voor het geval hoger beroep wórdt ingesteld. Verder blijkt uit de aanvullende informatie niet dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek er specifiek op gewezen is dat de adresinstructie voor de gehele procedure, inclusief hoger beroep, geldt.
De rechtbank stelt vast dat het IRC al uitdrukkelijk aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gevraagd of het aan de opgeëiste persoon duidelijk is gemaakt dat de verplichting om een adreswijziging door te geven zag op de gehele procedure. Nu hierop de aanvullende informatie van 27 december 2023 is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding deze vraag opnieuw aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te (laten) stellen.
Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon leidt, nu niet kan worden vastgesteld dat hij uit eigen beweging dan wel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen dat tot het arrest heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt.