ECLI:NL:RBAMS:2024:2159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/6896
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. Eiser had op 8 mei 2023 een verzoek ingediend bij de Landelijke Eenheid om informatie over 'Fraude in de autobranche' openbaar te maken. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder, de korpschef van de politie, met een besluit op 11 juli 2023. Eiser ging in bezwaar, maar verweerder handhaafde de afwijzing in een besluit van 24 oktober 2023. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek tot openbaarmaking van informatie terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende zoekslagen heeft verricht naar de verzochte documenten en dat het standpunt van verweerder dat al het mogelijke is gedaan om de documenten terug te vinden, niet ongeloofwaardig is. Eiser heeft niet met concrete aanknopingspunten aangetoond dat de documenten onder verweerder berusten. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak benadrukt het recht op toegang tot publieke informatie, zoals vastgelegd in de Woo, en de verantwoordelijkheden van bestuursorganen om documenten in goede staat te bewaren. De rechtbank volgt de lijn van de hoogste bestuursrechter dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat documenten onder het bestuursorgaan berusten, wanneer het bestuursorgaan stelt dat dit niet het geval is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het verzoek tot openbaarmaking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
de korpschef van de politie, namens de politiechef van Zeeland-West-Brabant, verweerder
(gemachtigde: mr. N.D.A.M. van Dorst).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo).
1.2.
Eiser heeft op 8 mei 2023 een verzoek ingediend, gericht aan de Landelijke Eenheid, om informatie openbaar te maken over het onderwerp “Fraude in de autobranche”. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 11 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek tot openbaarmaking van informatie mocht afwijzen op grond van de Woo. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 1.1 van de Woo heeft een ieder recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen. Op grond van artikel 2.4 van de Woo draagt een bestuursorgaan er zorg voor dat de documenten die het ontvangt, vervaardigt of anderszins onder zich heeft, zich in goede, geordende en toegankelijke staat bevinden. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Woo. Bij de toepassing van de Woo wordt op grond van artikel 2.5 van de Woo uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving. De Woo stelt voorop dat toegang tot publieke informatie een recht is dat in beginsel aan een ieder in gelijke mate toekomt. Uitzonderingen en nuanceringen op dit uitgangspunt gelden slechts voor zover de Woo daarin voorziet.
Overwegingen
4.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat na verschillende zoekslagen de documenten waar het eiser om te doen is niet zijn gevonden.
4.2.
Eiser stelt dat verweerder niet al het nodige en niet al het mogelijke heeft gedaan om de documenten waarvan openbaarmaking is verzocht terug te vinden. Verweerder had ook navraag moeten doen van welke collega binnen de afdeling Communicatie van de politie de documenten heeft ontvangen. Verder voert eiser aan dat verweerder er belang bij zou hebben om de documenten niet te openbaren.
4.3.
Verweerder heeft in de besluiten en op de zitting toegelicht welke zoekslagen zijn verricht om de documenten waarom eiser heeft verzocht terug te vinden. Er is navraag gedaan bij de collega van de afdeling Communicatie die het betreffende artikel op de website www.politie.nl heeft geplaatst. Deze collega heeft meegedeeld dat zij de tekst aangeleverd heeft gekregen zoals deze op de website is geplaatst. Aangezien het al langere tijd geleden is heeft zij hiervan geen documenten meer bewaard. Ook is navraag gedaan bij de betreffende afdeling (Team Nodale Oriëntatie) die de tekst heeft aangeleverd aan de afdeling Communicatie. De binnen deze afdeling bevraagde collega heeft meegedeeld dat niet meer kan worden achterhaald wie de tekst heeft opgesteld. Er is nog wel gekeken in bestandsmappen en e-mailboxen, maar er zijn geen documenten hiervan aangetroffen. In de bezwaarprocedure is nog een extra zoekslag verricht om de documenten waar het eiser om gaat terug te vinden. Er is nog navraag gedaan bij de afdeling ICT of het mogelijk is om de relevante verwijderde e-mails te herstellen. Hierbij is gebleken dat verwijderde e-mails nog twee jaar na datum van verwijdering zijn te herstellen. Deze termijn wordt verkort als de verwijderde email binnen die twee jaar wordt 'opgeschoond'. Bij controle in de betreffende emailboxen zijn de bedoelde documenten niet aangetroffen.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat de betreffende documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. [1]
4.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder verschillende zoekslagen naar de documenten heeft verricht binnen verschillende relevante afdelingen van zijn organisatie. Verweerder heeft daarbij ook navraag gedaan naar de documenten bij de collega van de afdeling Communicatie die het betreffende artikel op de website heeft geplaatst. Deze collega kon niet meer achterhalen wie de tekst heeft opgesteld. Daarnaast heeft verweerder navraag gedaan bij de afdeling waar de documenten oorspronkelijk zijn opgesteld, de afdeling Nodale Oriëntatie. Op de zitting heeft verweerder nader toegelicht dat specifiek navraag is gedaan bij twee personen van de afdeling Nodale Oriëntatie die de documenten in bezit zouden kunnen hebben. Bij geen van deze zoekslagen zijn de betreffende documenten aangetroffen. Het standpunt van verweerder dat al het mogelijke is gedaan om de verzochte documenten terug te vinden, acht de rechtbank niet ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder zoekslagen heeft verricht binnen al zijn afdelingen waaraan de documenten (mogelijk) te relateren zijn en navraag heeft gedaan bij alle collega’s die iets met deze documenten te maken (kunnen) hebben gehad. Eiser heeft niet met concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat de documenten toch onder verweerder berusten. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat verweerder enig belang heeft bij niet openbaarmaking van de informatie. Verweerder heeft deze stelling van eiser betwist en gaat uit van de integriteit van de bevraagde collega’s op het bureau. De rechtbank volgt verweerder daarin. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743, 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1743 en 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2689.