ECLI:NL:RBAMS:2024:222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13/031788-23 (voorheen:13/751323-15)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafvervolging en tenuitvoerlegging

Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Łódź, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon steeds bijgestaan werd door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de argumenten over de genoegzaamheid van het EAB en de verjaring, verworpen. De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering voor het vervolgingsdeel. Voor het executiedeel van het EAB is de overlevering echter geweigerd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf niet kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland en de toegenomen binding met het land.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031788-23 (voorheen:13/751323-15)
Datum uitspraak: 17 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2017 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2015 door
the Regional Court in Łódź(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 juni 2018, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sen, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de antwoorden van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-216/18 PPU af te wachten. Daarnaast is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om:
  • voor zover het EAB strekt tot strafvervolging een terugkeergarantie te overleggen en,
  • voor zover het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf na te gaan of strafovername gegarandeerd is en hierover een standpunt in te nemen.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen - in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 19 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. J. Leyten, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitkomst van een procedure van de opgeëiste persoon in Polen tegen de omzetting van de voorwaardelijke straf.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen - in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 3 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. J. Leyten, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
a.
order passed by the District Court for Łódz-Srodmiescie in Łódźvan 19 september 2014, met kenmerk IV1 KP 484/14 (Ap V Ds. 19/12) (hierna: het vervolgingsdeel);
b.
judgment passed by the District Court for Łodz-Śródmieście in Łódźvan 24 januari 2008
, valid and enforceable as of 1 February, 2008, met kenmerk XVIII 886/07 (hierna: het executiedeel)
Ten aanzien van het vervolgingsdeel:
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Ten aanzien van het executiedeel:
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar. Deze straf moet volgens het EAB nog volledig worden uitgezeten.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van
24 januari 2008, kenmerk XVIII 886/07.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het EAB voor zowel het vervolgings- als het executiedeel moet worden geweigerd omdat het EAB niet genoegzaam is. Het dossier dat ten behoeve van de zitting van 19 oktober 2023 is verspreid, bevat een EAB waarin de verjaringstermijn genoemd onder onderdeel f) met vijf jaar is verruimd ten opzichte van het EAB dat bij de voorgeleiding in 2017 is verspreid. Het verschil wordt niet verklaard door de uitvaardigende justitiële autoriteit, ondanks vragen van het IRC.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tweede EAB moet worden gezien als aanvulling op het originele EAB en dat van de verjaringstermijnen in het tweede EAB moet worden uitgegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen. De rechtbank is van oordeel dat het voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank stelt vast dat het EAB, zoals dat voorkomt in het voorgeleidingsdossier, in onderdeel f) de datum 30 juni 2023 vermeldt voor de verjaring van feit 1. Op 22 augustus heeft het Openbaar Ministerie naar aanleiding hiervan verzocht om aanvullende informatie. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vervolgens op 25 augustus 2023 meegedeeld dat de verjaringstermijnen voor het vervolgingsdeel als volgt zijn:
  • feit 1 op 30 juni 2028
  • feit 2 op 30 november 2037
  • feit 3 op 30 juni 2033
De verjaringstermijn voor het executiedeel is vastgesteld op 1 februari 2033.
Bij deze informatie is een wat de uitvaardigende justitiële autoriteit noemt ‘gerectificeerd’ EAB gevoegd, waarin de nieuwe verjaringsdatum voor feit 1 wordt genoemd. Ook de verjaringstermijn voor het executiedeel van het EAB is op deze manier aangepast naar
1 februari 2033.
De rechtbank stelt vast dat het EAB zoals dat voorkomt in het zittingsdossier dezelfde datum van uitvaardiging vermeldt en dezelfde handtekening van de uitvaardigende autoriteit bevat als het EAB uit het voorgeleidingsdossier. Bovendien staat onder het waarmerk van de vertaling in beide versies hetzelfde stempel, dezelfde handtekening van de vertaler en dezelfde datum van de vertaling. Op basis van de beschikbare informatie kan de rechtbank niet uitsluiten dat de in het oorspronkelijke EAB opgenomen informatie achteraf is aangepast in het oorspronkelijke EAB zelf. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een juiste manier is om aanvullende informatie te verschaffen. De rechtbank zal om die reden het 'gerectificeerde' EAB dat op 25 augustus 2023 is toegezonden, buiten beschouwing laten.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat het EAB zoals dat is opgenomen in het voorgeleidingsdossier in samenhang gelezen moet worden met de eerder genoemde aanvullende informatie van 25 augustus 2023 en daarmee genoegzaam is. Daarbij hoeft de uitvaardigende justitiële autoriteit niet toe te lichten waarom de verjaringstermijn is gewijzigd. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank houdt daarom de verjaringstermijnen in de aanvullende informatie van 25 augustus 2023 aan, waarin de volgende verjaringstermijnen staan van de feiten in het vervolgingsdeel:
- Feit 1 verjaart op 30 juni 2028;
- Feit 2 verjaart op 30 november 2037;
- Feit 3 verjaart op 30 juni 2033.
Ten aanzien van het executiedeel verjaart de tenuitvoerleggingstermijn op 1 februari 2033.
Het betoog van de raadsvrouw dat er geen voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt aan het EAB omdat de tenuitvoerleggingstermijn naar Pools recht is verjaard, wordt op grond van het voorgaande verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst ten aanzien van het vervolgingsdeel de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
1)
deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
De feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ten aanzien van het executiedeel het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

Uit het proces-verbaal van 7 juni 2018 blijkt dat de rechtbank destijds heeft beslist dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt, omdat de opgeëiste persoon heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, Nederland rechtsmacht heeft en niet de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht verliest. In de e-mail van 30 augustus 2023 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst bevestigd dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon eindigt. Gelet op het voorgaande voldoet de opgeëiste persoon aan de voorwaarden van zowel artikel 6 OLW als artikel 6a OLW.
Vervolgingsdeel
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Circuit Court in Łódź, 4th Criminal Divisionheeft op 1 september 2023 de volgende garantie gegeven:
In reply to your enquiry dated 30 August 2023 the Sąd Okręgowy w Łodzi IV
Wydział Karny /Circuit Court in Łódź,4th Criminal Division] writes to advise you that
pursuant to Section 607j of the Polish Criminal Procedure Code if the executing State
has surrendered the wanted person on the condition that the execution of the custodial
sentence or other measure involving deprivation of liberty (in the event of that person
receiving such a sentence or penal measure from a Polish Court) takes place in that
State, the enforcement proceedings shall not be initiated, In such a case, immediately
after the judgment becomes final, the Polish court that is competent to hear the case
shall issue a decision on the surrender of the convict to the appropriate Member State of
the European Union for the purpose of executing the sentence or other measure
involving deprivation of liberty. In the situation described herein above the Polish court
is required to forward a copy of the decision issued, along with a copy of the ruling to
be enforced, to the competent judicial authority of the executing state.
Also, the Sąd Okręgowy w Łodzi [Circuit Court in Łódź] can guarantee that the
afore-indicated regulations will be applied to [opgeëiste persoon] in the
event of his surrender to Poland on the European Arrest Warrant issued in case number
IV Kop 47l14.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Executiedeel
Nu de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Pools recht is verjaard waardoor de straf niet kan worden overgenomen en verwijst hiertoe naar hetgeen onder 3.1 is overwogen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats. Daarom wordt de raadsvrouw niet gevolgd in haar betoog dat de straf moet worden omgezet omdat in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht uitgegaan wordt van een lagere straf dan in Polen is opgelegd.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen en deze onmiddellijk schorsen. De reden voor schorsing is dat de opgeëiste persoon al meer dan vier jaren niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie zit. Zijn binding met Nederland is sindsdien alleen maar toegenomen. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon op zitting verschenen. Ofschoon in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering is toegestaan of is geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

6.Evenredigheid

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat overlevering onevenredig is, omdat de opgeëiste persoon in Nederland is geworteld. Hij is de kostwinner en heeft zich nooit onttrokken aan de Poolse autoriteiten. Daarnaast gaat het om oude feiten.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in zijn geval niet gebleken. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.

7.Slotsom

Ten aanzien vanthe order passed by the Court for Łódz-Srodmiescie in Łódźvan 19 september 2014 met kenmerk IV1 KP 484/14 (Ap V Ds. 19/12).
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering voor het vervolgingsdeel toe.
Ten aanzien vanthe judgment passed by the District Court for Łodz-Śródmieście in Łódźvan
24 januari 2008, valid and enforceable as of 1 February, 2008, met kenmerk XVIII 886/07.
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering voor het executiedeel geweigerd.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 6a, en 7 OLW.

9.Beslissing

Ten aanzien vanthe order passed by the District Court for Łódz-Śródmieście in Łódźvan
19 september 2014, met kenmerk IV1 KP 484/14 (Ap V Ds. 19/12).
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Łódź(Polen) in verband met het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB omschreven feiten 1, 2 en 3 waarvoor overlevering wordt verzocht.
Ten aanzien vanthe judgment passed by the District Court for Łodz-Śródmieście in Łódźvan
24 januari 2008, valid and enforceable as of 1 February, 2008, met kenmerk XVIII 886/07.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Łódź.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, en schorst deze onmiddellijk tot het moment van die tenuitvoerlegging.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.