ECLI:NL:RBAMS:2024:2272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/1159
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring en de betekenis van inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring. [eiser] had de aanvraag ingediend omdat zijn ouders een stadsvernieuwingsurgentieverklaring hadden gekregen in verband met de sloop van hun woning. Het college wees de aanvraag af omdat [eiser] op de peildatum niet vijf jaar onafgebroken ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat het college niet uitsluitend op de BRP mocht afgaan en dat er ruimte was om andere bewijsmiddelen te overwegen. De rechtbank concludeerde dat [eiser] voldoende bewijs had geleverd dat hij in de relevante periode in de woning woonde, ondanks dat hij niet aan de inschrijvingsvereiste voldeed. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en droeg hen op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het griffierecht en de proceskosten aan [eiser] moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R. Meinen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Marchouh).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en het college.

Procesverloop

Op 22 september 2022 heeft het college de aanvraag van [eiser] om een urgentieverklaring voor semistadsvernieuwing [1] afgewezen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 10 februari 2023 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard (het bestreden besluit). [eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Met een uitspraak van 10 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 21 maart 2024. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] woonde tot voor kort in bij zijn ouders op het adres [adres 1] [huisnummer] - [etage] in Amsterdam Nieuw-West (hierna: de woning). [eiser] stond op dit adres ingeschreven in de BRP [2] tot 25 augustus 2009. Vanaf 15 januari 2018 stond hij opnieuw ingeschreven op dit adres. Tussen 25 augustus 2009 en 15 januari 2018 stond verzoeker ingeschreven in de BRP op het adres van een tante in Amsterdam Oost.
2. Per 1 januari 2024 wordt het complex waartoe de woning behoort gesloopt. Daarom is aan de ouders van [eiser] een stadsvernieuwingsurgentieverklaring toegekend. Het college heeft de peildatum [3] voor herhuisvesting vastgesteld op 1 september 2022. [eiser] heeft op 22 september 2022 een semi-stadsvernieuwingsurgentie aangevraagd, omdat zijn ouders niet wilden dat hij met hen meeverhuisde. De ouders van [eiser] hebben op 10 oktober 2023 de huurovereenkomst van hun nieuwe woning ondertekend. Op 11 oktober 2023 heeft [eiser] een briefadres aangevraagd. Op 15 november 2023 zijn de ouders van [eiser] verhuisd. Sindsdien verblijft [eiser] tijdelijk op maandag en dinsdag bij zijn broer en op woensdag en donderdag bij een vriend. De overige dagen slaapt hij in zijn auto.
3. Het college heeft de aanvraag van [eiser] afgewezen, omdat hij op de peildatum (1 september 2022) niet minimaal vijf jaar (sinds 1 september 2017) onafgebroken op het adres van de woning stond ingeschreven. De inschrijving in de BRP is leidend. Om misbruik te voorkomen maakt het college hierop geen uitzondering. Dat [eiser] tussen 25 augustus 2009 en 15 januari 2018 op een ander adres stond ingeschreven en zich daarna niet opnieuw heeft ingeschreven op het adres van zijn ouders, komt voor zijn rekening en risico en leidt niet tot een ander oordeel, aldus het college.
Beoordeling van het beroep
4 . De rechtbank moet beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] geen semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring te verlenen.
5. Voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring komen, onder meer, in aanmerking: inwonende kinderen bij een huishouden dat in aanmerking komt voor een stadsvernieuwingsurgentieverklaring, die op de peildatum 23 jaar of ouder zijn en langer dan vijf jaar onafgebroken met dit huishouden wonen (aantoonbaar met een uittreksel uit de BRP en vastgesteld door de corporatie tijdens het huisbezoek). Dit staat in het urgentiebeleid [4] van het college.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] op de peildatum niet vijf jaar onafgebroken op het adres van zijn ouders in de BRP stond ingeschreven. Daarvoor komt hij 4 ,5 maanden tekort, te weten de periode tussen 1 september 2017 en 15 januari 2018 (hierna: de te beoordelen periode).
7. [eiser] acht het in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat het college vasthoudt aan deze voorwaarde en dat hieraan alleen met een inschrijving in de BRP kan worden voldaan. Volgens [eiser] kan ook met andere bewijsmiddelen aannemelijk worden gemaakt dat hij gerekend vanaf de peildatum vijf jaar onafgebroken op het betreffende adres heeft gewoond.
8. De rechtbank stelt vast dat het college bij de vaststelling of [eiser] vijf jaar onafgebroken heeft (in)gewoond bij zijn ouders, zonder uitzondering uitgaat van de BRP.
Gelet op de vrije bewijsleer in het bestuursrecht ziet de rechtbank in dit geval ruimte om naast de inschrijving in de BRP ook betekenis toe te kennen aan andere bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de voorwaarde van vijf jaar onafgebroken inschrijving in de BRP niet is neergelegd in de HVV [5] , een algemeen verbindend voorschrift, maar in de Nadere regels, het urgentiebeleid. De rechtbank zal daarom de door [eiser] ingebrachte bewijsmiddelen in de beoordeling betrekken, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien.
8.1.
[eiser] heeft verschillende bewijsstukken ingebracht, onder welke bankafschriften met data in en om de te beoordelen periode. Hieruit blijkt dat [eiser] tweeëntachtig keer brandstof heeft getankt bij vijf verschillende tankstations in de omgeving van de woning. De afstand tussen deze tankstations en de woning varieert tussen de 500 meter en 1,7 kilometer. Verder heeft [eiser] in september 2017 en november 2017 bedragen overgemaakt aan een opleiding tot taxichauffeur, gevestigd op 1,1 kilometer afstand van de woning. [eiser] heeft op de zitting toegelicht dat hij als taxichauffeur werkt. Ook heeft [eiser] elf keer geld gepind bij drie geldautomaten op 700 meter (zes keer), 1,1 kilometer (één keer) en 3, 4 kilometer van de woning (vier keer). Tevens heeft [eiser] 28 keer een maaltijd besteld bij negen horecazaken, waarvan 15 keer bij vier horecazaken op een afstand tussen de 350 meter en maximaal 950 meter afstand van de woning. De overige horecazaken zijn tussen de 2,2 kilometer en drie kilometer verwijderd van de woning. Tot slot betaalde [eiser] twee keer hetzelfde bedrag voor een termijn van drie maanden aan een fitness centrum, gelegen op een afstand van 2,6 kilometer van de woning.
8.2.
Daarnaast heeft [eiser] een aan hem gerichte e-mail van 3 juli 2017 ingebracht, afkomstig van [bedrijf] In deze e-mail staat: “
Wij komen op 05-07-17 bij u langs tussen 08:30 en 13:00 uur op [adres 1] [huisnummer] - [etage]
.De website van dit bedrijf vermeldt, onder meer, dat op afspraak boordcomputer taxikaarten worden bezorgd op het woonadres van de aanvrager, na een zogenoemde ‘face-to-face-check’. [6] Dit kan de reden voor de afspraak in persoon aan huis verklaren.
8.3.
Ook blijkt uit een e-mail van 5 juli 2017 dat [eiser] een nieuwe OV-chipkaart heeft aangevraagd, die hij zal ontvangen op het adres [adres 1] [huisnummer] [etage] .
8.4.
De rechtbank oordeelt op grond van deze objectief verifieerbare stukken, in onderlinge samenhang bezien, dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat hij ook in de te beoordelen periode daadwerkelijk in de woning woonde. De rechtbank ziet zonder nadere motivering geen aanknopingspunten om uit te gaan van een ander woonadres in de te beoordelen periode. Daarbij betrekt zij dat meerdere buren, woonachtig aan het [adres 1] en in de naastgelegen [adres 2] , allen afzonderlijk hebben verklaard dat [eiser] al langer dan vijf jaar in de woning woont. Aan deze verklaringen komt, mede gelet op hun aantal, ondersteunende bewijswaarde toe. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat het college op de zitting heeft toegelicht dat [eiser] niet wordt tegengeworpen misbruik te hebben gemaakt van de regeling door een stadsvernieuwingsurgentieverklaring aan te vragen nadat hem bekend was geworden dat de woning zou worden gesloopt.
Conclusie en gevolgen
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de beslissingsruimte van het college, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat het college zal moeten beoordelen of [eiser] alsnog voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring in aanmerking komt. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.664,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.10.8, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (HVV), versie geldend van 16 januari 2023 tot en met 31 december 2023. Een stadsvernieuwingsurgentie kan worden verleend indien de aanvrager een woningzoekende is die naar het oordeel van het college moet worden bemiddeld naar een andere woonruimte vanwege (onder meer) sloop.
2.Basisregistratie Personen (BRP).
3.Hoofdstuk 3, paragraaf 1.1, onder e, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (de Nadere regels), versie geldend van 16 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
4.Hoofdstuk 3, paragraaf 2.5., eerste lid, onder a, van de Nadere regels.
5.Dit is wel het geval bij de regiobindingseis: iemand moet ten minste vier jaar onafgebroken hebben gewoond in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd. Naar vaste rechtspraak is de BRP daarvoor bepalend. Zie onder meer uitspraak Afdeling 24 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2023:2010
6.Zie de FAQ: “Kan ik iemand machtigen” en “Moet ik mij identificeren”. Met verwijzing naar de ministeriële ‘Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten’. Op grond van artikel 7 van die Regeling vindt afgifte plaats op vertoon van een identificatiebewijs.