ECLI:NL:RBAMS:2024:2302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/5400
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. Eiseres, afkomstig uit Oeganda, heeft sinds januari 2022 rechtmatig verblijf in Nederland en heeft vier kinderen. Haar aanvraag voor maatschappelijke opvang werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, met verwijzing naar een screening van de GGD die aangaf dat eiseres wel ondersteuningsvragen heeft, maar dat de al aanwezige hulpverlening voldoende is. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiseres betoogde dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2023 buiten toepassing moeten blijven, omdat deze de doelgroep voor maatschappelijke opvang beperkter definiëren dan de Wmo 2015. De rechtbank volgde dit betoog niet en oordeelde dat het college de criteria voor opvang binnen de wettelijke kaders had uitgewerkt. Eiseres voerde aan dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van haar kinderen. De rechtbank concludeerde echter dat het college de omstandigheden van eiseres en haar kinderen voldoende had meegewogen en dat het onderzoek naar de belangen van de kinderen zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat het college het juiste criterium had gehanteerd en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

(gemachtigde: mr. E.D. Mensing van Charante).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 [1] .
2. Eiseres komt uit Oeganda. Zij is in 2016 naar Nederland gekomen en heeft sinds januari 2022 rechtmatig verblijf in Nederland. Eiseres heeft vier kinderen. Haar oudste kind woont nog in Oeganda. Ten tijde van de besluitvorming van het college verbleef eiseres met [kind] [2] en [kind2] [3] in de noodopvang. Op de zitting heeft eiseres verteld dat zij in 2023 is bevallen van haar vierde kind.
3. Het college heeft de aanvraag voor maatschappelijke opvang met het besluit van 15 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het college heeft hierbij verwezen naar de screening van de GGD van 14 februari 2023, waarin wordt geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Volgens de GGD heeft eiseres wel ondersteuningsvragen, maar volstaat de al aanwezige hulpverlening.
4. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het college het juiste criterium gehanteerd?
6. Eiseres voert aan dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2023 (de Verordening) en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2023, versie januari (de Nadere regels) buiten toepassing moeten blijven, omdat hierin de doelgroep voor maatschappelijke opvang beperkter wordt weergegeven dan in de Wmo 2015. Het college is van mening dat alleen de minst zelfredzamen in de samenleving, namelijk mensen met verslavings- of psychiatrische problemen en een zware hulpvraag in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang, terwijl uit artikel 1.2.1 van de Wmo 2015 volgt dat reeds opvang geboden moet worden als iemand dakloos is en niet op eigen kracht voor vervangende woonruimte kan zorgen.
7. De rechtbank volgt eiseres’ betoog niet. In artikel 1.2.1 van de Wmo 2015 staat dat iemand in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening opvang, als diegene niet in staat is op eigen kracht of met hulp van anderen zich te handhaven in de samenleving. Dit is door het college uitgewerkt in de Verordening. De (hier relevante) criteria om in aanmerking te komen voor opvang zijn dat iemand feitelijk of residentieel dakloos is, beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden en niet beschikt over alternatieven die de situatie van dakloosheid op kunnen heffen. [4] In de Nadere regels staat vervolgens dat de maatwerkvoorziening bedoeld is voor mensen die zich niet zelfstandig kunnen handhaven in de maatschappij. Dat is als het geval als iemand, door ofwel zware ofwel meervoudige problematiek, geen regie meer kan voeren over zijn eigen leven. [5] De rechtbank is van oordeel dat daarmee binnen de grenzen van de wet is ingevuld of eiseres zich door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is om voor onderdak te zorgen. Het college heeft de lat in de lagere regelgeving dus niet te hoog gelegd. Tot slot wijst de rechtbank op eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) waarin werd geoordeeld dat het college een juiste beoordelingsmaatstaf gebruikt. [6]
Heeft het college zorgvuldig onderzoek gedaan?
8. Eiseres voert aan dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig is geweest en niet concludent is. Eiseres wijst erop dat zij langdurig dakloos is en getraumatiseerd is. Zij is gevlucht vanwege seksueel geweld en haar geaardheid. Eiseres piekert veel, heeft slapeloze nachten en heeft een geschiedenis van alcoholverslaving. Zij spreekt onvoldoende Nederlands en kan zich niet zelfstandig redden in de Nederlandse maatschappij. Zij heeft geen dagbesteding, geen netwerk en heeft hulp nodig bij haar gehandicapte kind. Ook is het haar in al die jaren niet gelukt om een woning te vinden. Deze omstandigheden maken dat het college had moeten concluderen dat eiseres niet zelfredzaam is. Eiseres voert verder aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de belangen van haar kinderen. Zo is niet onderzocht wat het effect van langdurige dakloosheid op kinderen is, wat de kinderen nodig hebben en wat er voor hun ontwikkeling nodig is. Dat is in strijd met artikel 3 van het IVRK. [7]
9. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die eiseres in haar beroepsgrond noemt ook meegewogen zijn door het college. Er is opgemerkt dat eiseres melding maakt van psychische problemen, maar omdat eiseres zelf niet wil vertellen hoe dat haar dagelijks leven beïnvloedt en er ook geen aanwijzingen zijn voor ernstige problemen, is dit niet als een probleem in de zelfredzaamheid geduid. Desalniettemin wordt haar geadviseerd om bij een huisarts langs te gaan. Het verleden met alcoholverslavingen is ook ter sprake gekomen, maar ook dat eiseres sinds 2018 geen alcohol meer heeft gedronken. Het college heeft ook onder ogen gezien dat [kind] een taalontwikkelingsstoornis heeft en daarom naar het speciaal onderwijs gaat. Voor ondersteuning van eiseres bij haar kinderen, kan zij terecht bij het Ouder- en Kindteam. Uit de screening blijkt verder dat eiseres zelfstandig instanties kan benaderen, haar administratie zelf beheert, zelfstandig op woningen op Woningnet reageert en anderen om hulp kan vragen wanneer ze ‘regelzaken’ niet begrijpt. Dit duidt erop dat ze zich kan redden in de Nederlandse maatschappij.
10. De bestuursrechter moet ook toetsen of het bestuursorgaan voldoende rekening heeft gegeven met de belangen van het kind. Dit volgt uit rechtspraak van de Raad van over artikel 3 van het IVRK. [8]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college goed onderzoek gedaan naar de belangen van de kinderen. De problematiek en omstandigheden van de kinderen komt verschillende keren aan de orde in het screeningsverslag. Het college heeft onder andere in het netwerkonderzoek via de jeugdarts informatie over [kind2] ontvangen en over [kind] via haar school. Voor zover hier problemen worden gesignaleerd, is daar ook een plan van aanpak voor geformuleerd. Bovendien heeft het college eiseres en haar kinderen toegelaten tot de noodopvang dakloze gezinnen, waar zij inmiddels jarenlang verblijven.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het onderzoek de conclusie dat eiseres niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang kan dragen.
Moet de rechtbank een deskundige benoemen?
13. Eiseres betoogt dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige moet benoemen, onder verwijzing naar het Korošec-arrest. [9]
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Eiseres heeft in verschillende fases van de procedure de gelegenheid gehad om zelf (medische) stukken over te leggen en heeft dit ook gedaan. Dit heeft echter geen twijfel doen zaaien over de inhoudelijke beoordeling door de GGD. Daarom bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Geboren op [geboortedatum 1] 2018.
3.Geboren op [geboortedatum 2] 2020.
4.Zie de artikelen 4.1 en 4.5 van de Verordening.
5.Zie artikel 4.6 van de Nadere regels.
6.Zie de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651.
7.Verdrag inzake de rechten van het kind.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1339.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.