ECLI:NL:RBAMS:2024:2527

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23/1154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Spijtoptantenregeling en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen mededeling van het college

In deze zaak hebben eisers, wonende in Amsterdam, op 8 november 2021 een verzoek ingediend bij de gemeente Amsterdam om gebruik te maken van de Spijtoptantenregeling, waarmee zij wilden overstappen van een voortdurend erfpachtrecht naar een eeuwigdurend erfpachtrecht. Op 2 december 2022 ontvingen zij een e-mail van de gemeente waarin werd meegedeeld dat de regeling niet op hen van toepassing was. Eisers maakten bezwaar tegen deze mededeling, maar de gemeente verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het niet gericht was tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierop hebben eisers beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2024 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de e-mail van 16 januari 2023, waarin de gemeente aangaf het bezwaar niet in behandeling te nemen, gelijkgesteld kan worden met een besluit. Echter, omdat de gemeente op 11 mei 2023 alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar, hadden eisers geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen de eerdere schriftelijke weigering. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze weigering niet-ontvankelijk.

De rechtbank concludeerde verder dat de mededeling van 2 december 2022 geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat de Spijtoptantenregeling een privaatrechtelijke regeling betreft. Het college handelde in deze hoedanigheid als privaatrechtelijke grondeigenaar en niet als bestuursorgaan. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023 ongegrond en oordeelde dat het college geen dwangsom verschuldigd was. Tot slot werd het college opgedragen het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit Amsterdam, eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (gemachtigde: mr. J.E. van Bruggen).

Inleiding

1. Eisers hebben op 8 november 2021 een verzoek ingediend bij de gemeente Amsterdam om op grond van de Spijtoptantenregeling te mogen overstappen van een voortdurend erfpachtrecht naar een eeuwigdurend erfpachtrecht.
2. Met een e-mail van 2 december 2022 heeft een medewerker van het Team Klantvragen Erfpacht en Uitgifte, Grond en Ontwikkeling van de gemeente aan eisers meegedeeld dat de Spijtoptantenregeling niet op hen van toepassing is. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze e-mail.
3. Met een e-mail van 16 januari 2023 heeft een medewerker van het Team Klantvragen Erfpacht en Uitgifte, Grond en Ontwikkeling van de gemeente aan eisers meegedeeld dat hun bezwaar niet in behandeling wordt genomen omdat het niet is gericht tegen een bestuursrechtelijk besluit.
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de e-mail van 16 januari 2023. Verder hebben zij het college met een brief van 3 maart 2023 in gebreke gesteld.
5. Met een besluit van 11 mei 2023 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de e-mail van 2 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Met een beschikking van 11 mei 2023 heeft het college eisers meegedeeld dat zij geen recht hebben op een dwangsom, omdat hun bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard (de dwangsombeschikking).
7. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college, bijgestaan door mr. K.N. Hallers en mr. M.P. Jacobs.

Beoordeling door de rechtbank

Procedurele punten
8. De rechtbank merkt de e-mail van de medewerker van het Team Klantvragen Erfpacht en Uitgifte, Grond en Ontwikkeling van de gemeente van 16 januari 2023 aan als een schriftelijke weigering om namens het college een besluit (op het bezwaar van eisers) te nemen. Deze schriftelijke weigering wordt gelijkgesteld met een besluit, waartegen beroep kan worden ingesteld. [1]
9. Met het besluit van 11 mei 2023 heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van eisers. Het beroep heeft ook betrekking op dit besluit. [2] Verder heeft het beroep ook betrekking op de dwangsombeschikking. [3]
Het beroep tegen de schriftelijke weigering om een besluit te nemen
10. Nu het college met het besluit van 11 mei 2023 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eisers tegen de e-mail van 2 december 2022 hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen de schriftelijke weigering om een besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de schriftelijke weigering om een besluit op het bezwaar te nemen, daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023
11. Eisers voeren aan dat de e-mail van 2 december 2022 een besluit is in de zin van de Awb. Volgens eisers is de Spijtoptantenregeling een publiekrechtelijke regeling die zijn grondslag vindt in de Verordening gronduitgifte en beheer met gebruikmaking van erfpacht Amsterdam 2017 (de Verordening). Zij wijzen er verder op dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd. De mededeling dat zij niet in aanmerking komen voor de Spijtoptantenregeling is volgens eisers daarom een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het rechtsgevolg is dat zij hierdoor een financieel nadeel lijden omdat zij niet kunnen overstappen naar een eeuwigdurend erfpachtrecht.
12. Het college stelt zich op het standpunt dat zij met betrekking tot de overstap naar eeuwigdurende erfpacht en de in dat kader vastgestelde Spijtoptantenregeling in haar privaatrechtelijke hoedanigheid als erfverpachter handelt. Alle rechtshandelingen in het kader van de Spijtoptantenregeling en de overstap naar eeuwigdurende erfpacht hebben een privaatrechtelijk karakter en geen publiekrechtelijk karakter, omdat het college hierbij niet handelt als bestuursorgaan. Het verzoek van eisers om in aanmerking te komen voor de Spijtoptantenregeling is volgens het college daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
13. De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. Een rechtshandeling is privaatrechtelijk van aard wanneer het bestuursorgaan een bevoegdheid hanteert die krachtens het burgerlijk recht ook door niet-bestuursorganen kan worden gehanteerd. [4]
14. De Spijtoptantenregeling is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 23 november 2022. [5] In de Spijtoptangenregeling is vermeld dat de regeling door het college is vastgesteld op grond van artikel 160, eerste lid, onder d, van Gemeentewet. In artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet is bepaald dat het college in ieder geval bevoegd is tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten. Als het college op grond van deze bepaling grond in erfpacht uitgeeft, is dat een privaatrechtelijke rechtshandeling, omdat het college een bevoegdheid hanteert die krachtens het burgerlijk recht ook door niet-bestuursorganen kan worden gehanteerd. Een private grondeigenaar kan immers ook grond in erfpacht uitgeven. In de Spijtoptantenregeling heeft het college bepaald welke erfpachters kunnen overstappen van een voortdurend erfpachtrecht naar een eeuwigdurend erfpachtrecht en onder welke voorwaarden zo’n overstap mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de Spijtoptantenregeling een privaatrechtelijke regeling die door het college is vastgesteld in zijn hoedanigheid als privaatrechtelijke grondeigenaar/erfverpachter en niet als bestuursorgaan. Het college maakt hierbij uitsluitend gebruik van de hem in artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid. [6] Dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd, maakt dit niet anders. Het college heeft de Spijtoptantenregeling ter inzage gelegd in het kader van participatie, om de pachters de gelegenheid te geven op de (voorgestelde) regeling te reageren. Het enkele feit dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd, maakt niet dat de regeling een publiekrechtelijk karakter heeft of krijgt.
15. Het betoog van eisers dat de Spijtoptantenregeling zijn grondslag vindt in de Verordening volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet niet de grondslag van de Spijtoptantenregeling zou zijn. Als de Verordening wel de grondslag voor de Spijtoptantenregeling zou zijn, leidt dat naar het oordeel van de rechtbank overigens niet tot een ander oordeel. In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat het college grond in erfpacht uitgeeft ten behoeve van een actieve gemeentelijke grondpolitiek. Als het college op grond van deze bepaling grond uitgeeft in erfpacht is dat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds op grond van een privaatrechtelijke erfpachtovereenkomst, ook als daar een actieve gemeentelijke grondpolitiek aan ten grondslag ligt. Ook als de Spijtoptantenregeling zou zijn gebaseerd op de Verordening, zou het dus een privaatrechtelijke regeling zijn.
16. Eisers voeren nog aan dat sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid als er geen wettelijke grondslag voor de Spijtoptantenregeling zou zijn. Zij verwijzen hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022. [7]
17. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat er wel een wettelijke grondslag is voor de Spijtoptantenregeling, namelijk artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in de
e-mail van 2 december 2022 dat de Spijtoptantenregeling niet op eisers van toepassing is, geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Het college heeft het bezwaar van eisers tegen deze e-mail dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet was gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
19. Het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023 is ongegrond.
De dwangsombeschikking
20. Eisers hebben het college in gebreke gesteld nádat ze beroep hadden ingesteld tegen de tegen de e-mail van 16 januari 2023. Zoals de rechtbank onder 8 heeft overwogen, merkt de rechtbank de desbetreffende e-mail aan als een met een besluit gelijkgestelde schriftelijke weigering om een besluit (op bezwaar) te nemen. Er is dan ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eisers. Gelet hierop is het college geen dwangsom verschuldigd.
21. Het beroep tegen de dwangsombeschikking is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
22. Het college dient het griffierecht aan eisers te vergoeden, omdat eisers terecht in beroep zijn gegaan tegen de weigering een beslissing te nemen op hun bezwaarschrift. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen de schriftelijke weigering om een besluit op het bezwaar te nemen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking van 11 mei 2023 ongegrond;
- draagt het college op het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC8447.
5.Nr. 525691
6.Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2448 (onder 5.4.7).