Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank merkt de e-mail van de medewerker van het Team Klantvragen Erfpacht en Uitgifte, Grond en Ontwikkeling van de gemeente van 16 januari 2023 aan als een schriftelijke weigering om namens het college een besluit (op het bezwaar van eisers) te nemen. Deze schriftelijke weigering wordt gelijkgesteld met een besluit, waartegen beroep kan worden ingesteld.
9. Met het besluit van 11 mei 2023 heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van eisers. Het beroep heeft ook betrekking op dit besluit.Verder heeft het beroep ook betrekking op de dwangsombeschikking.
Het beroep tegen de schriftelijke weigering om een besluit te nemen
10. Nu het college met het besluit van 11 mei 2023 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eisers tegen de e-mail van 2 december 2022 hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen de schriftelijke weigering om een besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de schriftelijke weigering om een besluit op het bezwaar te nemen, daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023
11. Eisers voeren aan dat de e-mail van 2 december 2022 een besluit is in de zin van de Awb. Volgens eisers is de Spijtoptantenregeling een publiekrechtelijke regeling die zijn grondslag vindt in de Verordening gronduitgifte en beheer met gebruikmaking van erfpacht Amsterdam 2017 (de Verordening). Zij wijzen er verder op dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd. De mededeling dat zij niet in aanmerking komen voor de Spijtoptantenregeling is volgens eisers daarom een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het rechtsgevolg is dat zij hierdoor een financieel nadeel lijden omdat zij niet kunnen overstappen naar een eeuwigdurend erfpachtrecht.
12. Het college stelt zich op het standpunt dat zij met betrekking tot de overstap naar eeuwigdurende erfpacht en de in dat kader vastgestelde Spijtoptantenregeling in haar privaatrechtelijke hoedanigheid als erfverpachter handelt. Alle rechtshandelingen in het kader van de Spijtoptantenregeling en de overstap naar eeuwigdurende erfpacht hebben een privaatrechtelijk karakter en geen publiekrechtelijk karakter, omdat het college hierbij niet handelt als bestuursorgaan. Het verzoek van eisers om in aanmerking te komen voor de Spijtoptantenregeling is volgens het college daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
13. De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. Een rechtshandeling is privaatrechtelijk van aard wanneer het bestuursorgaan een bevoegdheid hanteert die krachtens het burgerlijk recht ook door niet-bestuursorganen kan worden gehanteerd.
14. De Spijtoptantenregeling is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 23 november 2022.In de Spijtoptangenregeling is vermeld dat de regeling door het college is vastgesteld op grond van artikel 160, eerste lid, onder d, van Gemeentewet. In artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet is bepaald dat het college in ieder geval bevoegd is tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten. Als het college op grond van deze bepaling grond in erfpacht uitgeeft, is dat een privaatrechtelijke rechtshandeling, omdat het college een bevoegdheid hanteert die krachtens het burgerlijk recht ook door niet-bestuursorganen kan worden gehanteerd. Een private grondeigenaar kan immers ook grond in erfpacht uitgeven. In de Spijtoptantenregeling heeft het college bepaald welke erfpachters kunnen overstappen van een voortdurend erfpachtrecht naar een eeuwigdurend erfpachtrecht en onder welke voorwaarden zo’n overstap mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de Spijtoptantenregeling een privaatrechtelijke regeling die door het college is vastgesteld in zijn hoedanigheid als privaatrechtelijke grondeigenaar/erfverpachter en niet als bestuursorgaan. Het college maakt hierbij uitsluitend gebruik van de hem in artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid.Dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd, maakt dit niet anders. Het college heeft de Spijtoptantenregeling ter inzage gelegd in het kader van participatie, om de pachters de gelegenheid te geven op de (voorgestelde) regeling te reageren. Het enkele feit dat de Spijtoptantenregeling ter inzage is gelegd, maakt niet dat de regeling een publiekrechtelijk karakter heeft of krijgt.
15. Het betoog van eisers dat de Spijtoptantenregeling zijn grondslag vindt in de Verordening volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet niet de grondslag van de Spijtoptantenregeling zou zijn. Als de Verordening wel de grondslag voor de Spijtoptantenregeling zou zijn, leidt dat naar het oordeel van de rechtbank overigens niet tot een ander oordeel. In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat het college grond in erfpacht uitgeeft ten behoeve van een actieve gemeentelijke grondpolitiek. Als het college op grond van deze bepaling grond uitgeeft in erfpacht is dat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds op grond van een privaatrechtelijke erfpachtovereenkomst, ook als daar een actieve gemeentelijke grondpolitiek aan ten grondslag ligt. Ook als de Spijtoptantenregeling zou zijn gebaseerd op de Verordening, zou het dus een privaatrechtelijke regeling zijn.
16. Eisers voeren nog aan dat sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid als er geen wettelijke grondslag voor de Spijtoptantenregeling zou zijn. Zij verwijzen hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat er wel een wettelijke grondslag is voor de Spijtoptantenregeling, namelijk artikel 160, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in de
e-mail van 2 december 2022 dat de Spijtoptantenregeling niet op eisers van toepassing is, geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Het college heeft het bezwaar van eisers tegen deze e-mail dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet was gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
19. Het beroep tegen het besluit van 11 mei 2023 is ongegrond.
20. Eisers hebben het college in gebreke gesteld nádat ze beroep hadden ingesteld tegen de tegen de e-mail van 16 januari 2023. Zoals de rechtbank onder 8 heeft overwogen, merkt de rechtbank de desbetreffende e-mail aan als een met een besluit gelijkgestelde schriftelijke weigering om een besluit (op bezwaar) te nemen. Er is dan ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eisers. Gelet hierop is het college geen dwangsom verschuldigd.
21. Het beroep tegen de dwangsombeschikking is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
22. Het college dient het griffierecht aan eisers te vergoeden, omdat eisers terecht in beroep zijn gegaan tegen de weigering een beslissing te nemen op hun bezwaarschrift. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is geen sprake.