ECLI:NL:RBAMS:2024:2650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/078070-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Poznaniu in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, die wordt verdacht van diefstal. De officier van justitie had op 8 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. Tijdens de zitting op 25 april 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat er een verzetgarantie ontbrak; de opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting. De officier van justitie stelde echter dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij desondanks had gekozen om Polen te verlaten zonder de autoriteiten te informeren.

De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/078070-24
Datum uitspraak: 8 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 september 2023 door de
Sąd Okręgowy w Poznaniu [the Regional Court in Poznań],Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
verblijvend op het adres:
[verblijfadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
the judgment of 7 February 2020 of the Poznań District Court - Nowe Miasto and Wilda in Poznań(VI K 1318/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat er een verzetgarantie ontbreekt. De opgeëiste persoon was niet bij de zitting aanwezig en niet op de hoogte van de zitting. Geen van de uitzonderingen van artikel 12 OLW doen zich voor, waardoor de overlevering moet worden geweigerd. Subsidiair moet de zaak worden aangehouden om alsnog een verzetgarantie op te vragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van toepassing van de weigeringsgrond moet worden afgezien.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat er een procedure tegen hem liep, aangezien hij conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering in persoon een adresinstructie uitgereikt heeft gekregen, waarbij hij werd gewezen op zijn verplichting iedere adreswijziging door te geven aan de Poolse justitie en waarbij werd vermeld dat een beslissing genomen zou kunnen worden als de opgeëiste persoon niet ter zitting verschijnt. De dagvaarding is vergeefs aangeboden op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij na het gepleegde feit uit Polen is vertrokken.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht en dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft er desondanks voor gekozen om Polen te verlaten, zonder dit aan de Poolse autoriteiten te laten weten. Overlevering leidt daarom niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Poznaniu [the Regional Court in Poznań],Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.