ECLI:NL:RBAMS:2024:313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/2097
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 29 oktober 2020 was vastgesteld op 54,96%. Na een herziening door het UWV werd dit percentage per 31 augustus 2022 gewijzigd naar 42,60%, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft op 10 november 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Het UWV heeft vervolgens op 1 december 2023 een nieuw besluit genomen, maar eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

In de uitspraak heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld, met name de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van de functies die aan de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de functies van assemblagemedewerker, productiemedewerker industrie en magazijnmedewerker zijn beoordeeld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank concludeert dat de functie van magazijnmedewerker niet passend is voor eiser, maar dat de andere functies wel geschikt zijn, ondanks enkele overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2097

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Turkije), eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage per 29 oktober 2020 gewijzigd vastgesteld op 54,96%.
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage per
31 augustus 2022 gewijzigd vastgesteld op 42,60%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023.
De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 10 november 2023 tussenuitspraak gedaan in deze zaak.
Met de tussenuitspraak van 10 november 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending daarvan, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Bij besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herroepen en een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser genomen.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van de rechtbank van
10 november 2023. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al een oordeel gegeven over de beroepsgronden van eiser ten aanzien van (de zorgvuldigheid van) het medisch onderzoek. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak over de resterende beroepsgronden met betrekking tot het arbeidsdeskundige onderzoek.
2. De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook gericht tegen het bestreden besluit II, omdat dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I beoordeeld. Omdat het bestreden besluit I is ingetrokken met het bestreden besluit II, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Arbeidsdeskundige grondslag van het besluit
3. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies assemblagemedewerker elektrotechnische produkten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) ten grondslag gelegd aan de schatting van de mate van de arbeidsongeschiktheid. Ook heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep de functies van wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020) geschikt bevonden voor eiser.
4. In de FML is opgenomen dat eiser ongeveer een half uur achtereen kan staan. Wat betreft staan tijdens werk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML opgenomen dat eiser voor ongeveer de helft van de werkdag, oftewel vier uur per dag, kan staan tijdens werk.
5. Wat betreft de functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat er dagelijks ongeveer vijf uur staand wordt gewerkt. De term ‘dagelijks voorkomend’ wordt in de CBBS-Basisinformatie [1] (het CBBS) gebruikt om aan te geven dat een bepaalde belasting in een functie de helft of meer van het aantal dagen van de werkweek voorkomt. De belastbaarheid van eiser ten aanzien van staan tijdens werk is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld op licht beperkt met een waarde van ongeveer vier uur per dag. De belasting van deze functie met betrekking tot staan tijdens werk is echter vijf uur. Gelet op de mate van overschrijding en de frequentie van de overschrijding komt de rechtbank tot het oordeel dat deze functie niet passend is voor eiser.
6. Wat betreft de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat niet-dagelijks ongeveer vijf uur staand wordt gewerkt. In de CBBS-Basisinformatie [2] wordt uitgelegd wat met de term ‘niet-dagelijks’ wordt bedoeld; de belasting komt op minder dan de helft van het aantal dagen van de werkweek voor. De rechtbank concludeert daaruit dat op één en hooguit twee dagen van de werkweek sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Of deze overschrijding optreedt, is bovendien nog afhankelijk van de soort machine waarbij eiser zou worden ingedeeld. De rechtbank overweegt dat uit de tabel in de CBBS-Basisinformatie [3] bij punt 5.4 ‘staan tijdens werk’ volgt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ondanks de overschrijding van de belastbaarheid de geschiktheid van de functie in een signalering nader kan motiveren. In dit geval wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onder andere op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
29 november 2023 waarin wordt toegelicht dat een beperking voor staan uitsluitend is opgenomen, omdat er sprake is van subjectief ervaren klachten bij het staan. Zekerheidshalve is daarom een beperking ten aanzien van staan opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarom dat er geen strakke grens geldt waar het gaat om de belastbaarheid ten aanzien van staan. Tevens geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat de aaneengesloten duur van het staan kort is. Het voorgaande in acht genomen, oordeelt de rechtbank dat de functie voor eiser geschikt is. Hoewel de onduidelijkheid omtrent de machines niet is weggenomen door verweerder is de overschrijding van de belastbaarheid, mede gelet ook op de signalering, niet zodanig dat de functie moet worden verworpen. De functie is geschikt voor eiser.
7. In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) wordt in het resultaat functiebeoordeling vermeld dat twee dagdelen per week 4 uur en 48 minuten staand wordt gewerkt. De rechtbank overweegt dat uit de tabel in de CBBS-Basisinformatie [4] bij punt 5.4 ‘staan tijdens werk’ volgt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ondanks de overschrijding van de belastbaarheid de geschiktheid van de functie in een signalering nader kan motiveren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voert aan dat de overschrijding marginaal is, de aaneengesloten duur van het staan kort is, er frequent kan worden afgewisseld met zitten en lopen en er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen strakke grens geldt waar het gaat om de belastbaarheid ten aanzien van staan. De rechtbank oordeelt dat de arbeidskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid in deze functie niet wordt overschreden. De functie is derhalve geschikt voor eiser.
Conclusie
8. De functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) is niet passend voor eiser. Dit betekent echter niet dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet juist is vastgesteld. Verweerder heeft de verdiencapaciteit namelijk niet op deze functie gebaseerd. Verweerder heeft daarom op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 31 augustus 2022 op 42,60% vastgesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit II is daarom ongegrond.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 83.
2.Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 83.
3.Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 270.
4.Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 270.