ECLI:NL:RBAMS:2024:3158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AMS 22/6077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht een loonsanctie aan de werkgever heeft opgelegd, omdat er geen deugdelijke grond bestond om de re-integratieactiviteiten van de werknemer in het tweede spoor niet verder te intensiveren. De werknemer, werkzaam als IT consultant, had zich op 23 januari 2020 ziekgemeld. Het Uwv had op 13 januari 2022 een loonsanctie opgelegd tot 19 januari 2023, welke handhaafde in een bestreden besluit van 19 oktober 2022. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de werknemer niet voldoende is ondersteund in zijn re-integratie en dat er geen medische onderbouwing is voor het niet intensiveren van de re-integratie-activiteiten. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie terecht is opgelegd en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.A.W. Holdtgrefe),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder,
(gemachtigde: J.M. Bekema).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werknemer], te Woerden, werknemer.

Inleiding

1. In het besluit van 13 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een loonsanctie opgelegd tot 19 januari 2023.
1.1.
Met het besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de loonsanctie gehandhaafd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2024. Namens eiseres zijn verschenen: haar gemachtigde, [de persoon 1] ( [functie 1] ),
[de persoon 2] [functie 2] ), [de persoon 3] ( [functie 3] ) en
[de persoon 4] ( [functie 4] ). Verder waren aanwezig: de gemachtigde van het Uwv en de werknemer.

Overwegingen

Medische gegevens van de werknemer
2. De werknemer heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:32, tweede lid, van Awb [1] daarop besloten dat alleen een gemachtigde die advocaat of arts is, kennis mag nemen van de medische stukken in deze zaak. Gelet hierop kan de rechtbank in deze uitspraak de medische informatie niet inhoudelijk weergeven.
Wat aan deze procedure voorafging
3. De werknemer was werkzaam bij eiseres als IT consultant. Op 23 januari 2020 heeft de werknemer zich ziekgemeld. Eiseres heeft in het kader van haar re-integratie-inspanningen een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uwv. Uit het deskundigenoordeel van 13 juli 2021 (hierna: het deskundigenoordeel) is gebleken dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren. Aan dit oordeel ligt een rapport van de arbeidsdeskundige van 13 juli 2021 ten grondslag.
3.1.
Op 2 november 2021 heeft de werknemer een uitkering op grond van de Wet WIA [2] aangevraagd. In verband daarmee heeft het Uwv onderzocht of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Het Uwv heeft onderzoek laten verrichten door een arbeidsdeskundige die zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van
10 januari 2022. Volgens de arbeidsdeskundige zijn de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende geweest en bestaat daarvoor geen deugdelijke grond. Eiseres heeft nog geen adequate interventie afgerond gericht op de verstoorde arbeidsrelatie. Verder is er geen medische onderbouwing waarom re-integratie in passend werk en een intensivering van spoor 2 (het zoeken naar passend werk bij een andere werkgever) niet mogelijk zou zijn geweest. Op grond hiervan heeft het Uwv het primaire besluit genomen.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv de loonsanctie gehandhaafd. Daaraan legt het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 oktober 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2022 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat de vertraging in het mediationtraject (de “adequate interventie”) eiseres redelijkerwijs niet kan worden aangerekend. De eerste grond voor de conclusie dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, komt daarmee te vervallen. Volgens deze arbeidsdeskundige zijn er wel gemiste re-integratiekansen in spoor 2 nu de werknemer onder meer geen sollicitaties heeft verricht naar passend werk. Nu de tweede tekortkoming in het re-integratietraject in bezwaar onverkort van toepassing is, heeft het Uwv de uitkomst van de primaire arbeidsdeskundige beoordeling gevolgd.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres kan zich met de beslissing van het Uwv niet verenigen. Volgens eiseres heeft het Uwv onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom zij tekort is geschoten in het tweede spoortraject en waarom er geen sprake zou zijn van een deugdelijke grond. Het Uwv heeft bijvoorbeeld niet aangegeven wat de belastbaarheid van de werknemer is en welke re-integratie-activiteiten eiseres in het tweede spoor nog had kunnen verrichten. [de persoon 1] (hierna: de bedrijfsarts) heeft in de periode van juli 2021 tot januari 2022 telkens vastgesteld dat hetgeen in het tweede spoor werd verricht het maximaal haalbare was gelet op de medische situatie van de werknemer. De werknemer was daarom niet te belasten met een intensivering van de re-integratie-activiteiten in spoor 2. Voor eiseres was er geen reden om aan de adviezen van de bedrijfsarts te twijfelen. Eiseres verzoekt de rechtbank om een schadevergoeding vanwege de kosten die voor haar zijn voortgekomen uit het onrechtmatige bestreden besluit.
Standpunt van het Uwv
5. Het Uwv stelt vast dat eiseres veel activiteiten heeft ingezet en dat de bedrijfsarts de nodige actie heeft ondernomen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Er is echter geen sprake geweest van een adequate, tijdcontingentie re-integratie. Dat wil zeggen: het zetten van concrete stappen op weg naar werk, waaronder solliciteren bij een andere werkgever. Het Uwv vindt daarom dat eiseres de re-integratie-activiteiten van de werknemer in het tweede spoor ten onrechte niet heeft geïntensiveerd en daarom is de loonsanctie terecht opgelegd.

Het oordeel van de rechtbank

Het beoordelingskader
6. Bij een werknemer die op en na 15 augustus 2004 ziek is geworden en na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, toetst het Uwv eerst aan de hand van het re-integratieverslag of een voldoende re-integratieresultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden van de werknemer zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (het eerste spoor) of bij een ander bedrijf (het tweede spoor). Pas na een positief oordeel over de geleverde inspanningen, beoordeelt het Uwv het recht op een WIA-uitkering. Bij een negatief oordeel schort het Uwv de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering op. De loondoorbetalingplicht van de werkgever loopt dan maximaal 52 weken door, of totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
6.1.
Het Uwv kan een loonsanctie opleggen als hij van mening is dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest terwijl daarvoor geen deugdelijke grond is aan te wijzen.
6.2.
In de Wet WIA is niet bepaald hoe beoordeeld moet worden of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. Daarvoor heeft het Uwv beleidsregels gemaakt. Dat zijn de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [3] (hierna: de Beleidsregels). Verder maakt het Uwv gebruik van een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv: de Werkwijzer Poortwachter.
6.3.
In de Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader opgenomen voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en de werknemer in redelijkheid konden komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend vindt, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling datgene meegewogen worden wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen.
6.4.
Overeenkomstig de Beleidsregels zijn de volgende stappen van belang:
i) is het resultaat bevredigend?;
ii) zo niet, heeft de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen verricht?;
iii) zo niet, is daar een deugdelijke grond voor?
6.5.
Het resultaat is bevredigend als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Als de conclusie is dat geen (gehele of gedeeltelijke) werkhervatting is bereikt, volgt uit de Beleidsregels dat er slechts sprake is van een bevredigend resultaat als functionele mogelijkheden bij de werknemer ontbreken of de resterende functionele mogelijkheden zo gering zijn dat de werkgever in redelijkheid van de werknemer geen, op re-integratie gerichte inspanningen kan verwachten. Volgens vaste rechtspraak [4] is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is gebeurd.
6.6.
Volgens de Werkwijzer Poortwachter moet een tweede spoor worden ingezet zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie. Het starten van re-integratieactiviteiten in het tweede spoor kan na de Eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.
6.7.
In de Beleidsregels is tot uitgangspunt genomen dat indien aan het eind van het eerste ziektejaar blijkt dat de re-integratie in het eigen bedrijf nog geen resultaten heeft opgeleverd, verwacht mag worden dat werkgever en werknemer – naast de eventueel nog lopende activiteiten voor re-integratie in het eigen bedrijf – ook voorbereidingen treffen met het oog op re-integratie bij een andere werkgever (het tweede spoor). De re-integratie bij een andere werkgever moet worden bevorderd als niet te verwachten is dat de werknemer binnen een redelijke termijn het werk bij de eigen werkgever kan hervatten.
Bespreking van de beroepsgronden
7. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een onbevredigend re-integratieresultaat als bedoeld in de Beleidsregels. De vraag die voorligt is of dit onbevredigende resultaat eiseres te verwijten valt, omdat zij zich van juli 2021 tot
januari 2022 onvoldoende heeft ingespannen om de werknemer intensiever te re-integreren in het tweede spoor.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier voldoende steun voor het standpunt van het Uwv dat eiseres de re-integratie-activiteiten in het tweede spoor ten onrechte niet heeft geïntensiveerd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de werknemer slechts marginaal belastbaar was en dat bij hem sprake was van ernstig disfunctioneren.
7.2.
Over de belastbaarheid van de werknemer geeft de primaire verzekeringsarts in zijn rapport van 4 januari 2021 aan:

Ten aanzien van de belastbaarheid voldoet klant niet aan de medische GBM-criteria (Geen Benutbare Mogelijkheden). Er is derhalve een belastbaarheid aan te nemen zoals ook reeds door bedrijfsarts is gesteld o.a. in het Inzetbaarheidsprofiel van december 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat er na het deskundigenoordeel sprake is (geweest) van een evidente wijziging van de medische situatie en de belastbaarheid. Een mogelijke multidisciplinair traject waardoor klant mogelijk tijdelijk niet belastbaar zou zijn (aldus bedrijfsarts) kwam niet van de grond. Klant is daarom mijns inziens gedurende de gehele periode vanaf het deskundigenoordeel tot heden belastbaar te achten voor passende werkzaamheden en 2e spoor activiteiten.”
7.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport van 12 oktober 2022 aan:
“(…) Ondanks de uitkomst van het deskundigenoordeel heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat betrokkene nog niet inzetbaar was voor arbeid. Wanneer er gekeken wordt naar de STECR [5] richtlijn spanning en overspanning, valt op dat daar geadviseerd wordt om een tijdcontingente aanpak te hanteren. Hoewel opgemerkt moet worden dat een arbeidsconflict een re-integratiebelemmerende factor kan zijn, is dit geen argument om te stellen dat er op medische gronden onvoldoende mogelijkheden zijn om arbeid te verrichten. Ongeacht de discussie of er al dan niet sprake is van ziekte of gebrek, kan gesteld worden dat er
weldegelijk mogelijkheden waren voor arbeid. De afwachtende houding waarbij gesteld werd dat arbeid nog niet mogelijk was en er enkel oriënterende activiteiten ten aanzien van spoor twee plaats mochten vinden, is medisch gezien niet te verantwoorden.
(..)
De belastbaarheid welke weergegeven is in het inzetbaarheidsprofiel is goed te volgen. Dat er sprake zou zijn van marginale belastbaarheid, wat aangegeven is in het actueel oordeel, is medisch gezien niet te onderbouwen. Concluderend kan gesteld worden dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest. Het oordeel van de primaire verzekeringsarts kan in volle omvang worden gevolgd.”
7.4.
Eiseres heeft erop gewezen dat de arbeidsdeskundige in het rapport van
13 juli 2021 heeft aangegeven dat de werknemer niet belastbaar was voor arbeid. De rechtbank wijst er echter op dat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen of een werknemer belastbaar is voor arbeid. Zoals uit de rechtsoverwegingen 7.2 en 7.3 blijkt, was dat bij de werknemer het geval.
7.5.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de werknemer re-integratie-activiteiten heeft verricht, maar dat deze niet zijn geïntensiveerd omdat de werknemer daartoe niet te belasten was. Eiseres komt tot deze conclusie op basis van het oordeel van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft dit oordeel gebaseerd op zijn eigen waarnemingen, zijn gesprekken met de werknemer en de contacten die hij naar eigen zeggen heeft gehad met de diverse behandelaren van de werknemer. Gelet daarop was het voor de bedrijfsarts duidelijk dat een intensivering van het re-integratietraject (in het tweede spoor) niet haalbaar was, aldus eiseres.
7.6.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsarts op 13 oktober 2021 een ‘Actueel Oordeel’ heeft ingevuld en daarin onder het kopje ‘Functionele beperkingen en arbeidsmogelijkheden’ heeft aangekruist dat bij de werknemer sprake is van beperkingen. De bedrijfsarts heeft niet aangekruist dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft. Verder stelt de rechtbank vast dat de werknemer diverse interventies heeft gevolgd, maar dat alle interventies niet tot het gewenste resultaat bij de werknemer hebben geleid. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het Uwv in het deskundigenoordeel een expertise heeft geadviseerd, maar dat eiseres die niet heeft ingezet.
7.7.
De rechtbank overweegt dat de bedrijfsarts zijn conclusie dat de werknemer niet tot slechts marginaal te belasten was, voornamelijk heeft gebaseerd op zijn eigen bevindingen. De rechtbank beschikt niet over informatie van de behandelend sector waarin steun wordt gevonden voor dit standpunt. Dat is naar eigen zeggen van de bedrijfsarts ook niet mogelijk gebleken, omdat de werknemer voor het uitwisselen van zijn medische informatie geen machtiging heeft verleend. De rechtbank wil niks afdoen aan het oordeel van de bedrijfsarts en zijn deskundigheid, maar dit oordeel op zichzelf genomen legt onvoldoende gewicht in de schaal om op basis daarvan te concluderen dat er een deugdelijke grond bestond om geen verdere re-integratie-activiteiten te ondernemen. Uit het dossier komt naar voren dat de bedrijfsarts zich heeft ingespannen door, meer dan kennelijk gebruikelijk is, meerdere gesprekken met de werknemer te voeren in de eerste zeven maanden om de werknemer te stimuleren stappen te zetten richting een andere werkgever. Dit laat echter onverlet dat de belastbaarheid van de werknemer, zoals de bedrijfsarts dat heeft ingeschat, niet overeenkomt met de belastbaarheid die de verzekeringsartsen aannemen in de FML van 18 december 2020 (het “inzetbaarheidsprofiel”). Het is aan de verzekeringsartsen om de belastbaarheid van een werknemer te bepalen. De rechtbank kan daarom het standpunt van het Uwv volgen dat er geen objectief medische gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de re-integratie-activiteiten van de werknemer niet konden worden geïntensiveerd. Zo heeft de werknemer wel een startrapportage opgesteld en zich georiënteerd op banen, maar dit heeft nog niet geleid tot concrete sollicitaties naar passend werk, terwijl dit op basis van de belastbaarheid van de werknemer wel tot de mogelijkheden behoorde. Dat is ook in strijd met de STECR richtlijn, waarin staat dat een werknemer tijdcontingent dient op te bouwen en waarnaar de verzekeringsartsen in hun rapporten ook hebben verwezen. Gelet op het voorgaande bestond er geen deugdelijke grond om de re-integratie-activiteiten van de werknemer niet te intensiveren, terwijl er - vanwege de verstoorde arbeidsverhouding - geen zicht was op een structurele werkhervatting van de werknemer binnen de eigen organisatie.
7.8.
Eiseres heeft verder gewezen op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2022 [6] waarin is geoordeeld dat de werkgever geen reden had om aan de adviezen van de bedrijfsarts te twijfelen en dat de werkgever daarom op die adviezen mocht afgaan.
7.9.
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat het voor rekening en risico van de werkgever komt als deze afgaat op een advies van een bedrijfsarts dat onjuist blijkt te zijn. De rechtbank Oost-Brabant heeft in de uitspraak van 11 februari 2022 deze vaste rechtspraak genuanceerd.
7.10.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de lijn in de rechtspraak van de CRvB niet te volgen. Deze rechtspraak is gebaseerd op het uitgangspunt in de wetsgeschiedenis dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie van de werknemer met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. [7] De wetgever heeft er dus bewust voor gekozen om een mogelijk onjuist advies van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever te laten. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de wetgever om dit uitgangspunt te nuanceren of te verlaten. De CRvB heeft overigens ook geen aanleiding gezien zijn vaste lijn te verlaten. In de uitspraak van 23 november 2023 [8] heeft de CRvB deze lijn nog bevestigd.
7.11.
Eiseres heeft er nog op gewezen dat het Uwv zichzelf tegenspreekt door in het deskundigenoordeel een expertise te adviseren en te verwachten dat eiseres een dergelijk expertise-onderzoek had laten uitvoeren, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 oktober 2022 dat standpunt onderuit haalt. Daarin staat dat de werknemer niet eerder een adequate behandeling zou krijgen als er wel een expertise-onderzoek was verricht, gelet op de maatschappelijke omstandigheden en de druk op de GGZ/wachtlijsten, aldus eiseres.
7.12.
De rechtbank begrijpt de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zo dat een adequate interventie mogelijk niet eerder van de grond was gekomen als er wel een expertise-onderzoek was verricht, maar dit laat onverlet dat de werknemer in staat moest zijn om werkvoorbereidende stappen te zetten in spoor 2. Dit staat dus los van de medische problematiek van de werknemer en de stappen die hij ter behandeling daarvan zou moeten zetten. Concreet beschikte de werknemer over mogelijkheden om te solliciteren bij een andere werkgever. Deze reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doet daarom niet af aan de re-integratie-activiteiten die eiseres ten onrechte niet heeft geïntensiveerd.
7.13.
Eiseres heeft daarnaast betoogd dat het opleggen van een loonsanctie tot
19 januari 2023 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft vergaande inspanningen wat betreft de re-integratie verricht. Gelet op alle kosten die aan de loonsanctie verbonden zijn, waaronder de kosten van de re-integratie-inspanningen voor eiseres, is de loonsanctie voor haar in verhouding tot het te dienen doel onevenredig nadelig.
7.14.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit betoog niet op. In de eerste plaats geldt dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom de loonsanctie voor haar onevenredig uitpakt in verhouding tot het te dienen doel. In de tweede plaats geldt dat uit de systematiek van de Wet WIA voortvloeit - verwezen wordt naar rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.7 - dat op de werkgever de inspanningsverplichting rust een door ziekte uitgevallen werknemer terug te brengen in het arbeidsproces. Het is aan de werkgever om te bepalen welke en hoeveel inspanningen hij daartoe verricht. De loonsanctie is door de wetgever bedoeld als prikkel voor de werkgever om zich in te spannen om dat doel te bereiken. Aan de functie van de loonsanctie zou afbreuk worden gedaan als de werkgever (op een of andere wijze) gecompenseerd zou moeten worden voor de kosten van de re-integratie-inspanningen in het geval hem een loonsanctie wordt opgelegd. Die kosten zijn nu eenmaal inherent aan de re-integratie van een werknemer. De rechtbank ziet daarom in het betoog van eiseres geen aanleiding om de onderhavige loonsanctie te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
7.15.
Tot slot heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding, omdat de loonsanctie volgens haar ten onrechte is opgelegd en het bestreden besluit daarom onrechtmatig is.
7.16.
Nu het bestreden besluit in stand blijft, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onrechtmatig besluit. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een schadevergoeding daarom af.

Conclusie

8. De rechtbank komt tot de slotsom dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en dat zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. De loondoorbetalingsverplichting is dus terecht aan eiseres opgelegd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570).
5.STECR staat voor: Stichting Expertisecentrum Participatie.
7.TK 2004-2005, 29 814, nr. 6, p. 20 en TK 2003-2004, 29 231, nr. 3, p. 16.