ECLI:NL:RBAMS:2024:339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13/048233-22; 23-019259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.G. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf - verontschuldigbaar buiten termijn - gegrond

Op 9 januari 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de omzetting van een taakstraf. De veroordeelde, geboren in 1954, had eerder een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren zou worden uitgevoerd. De taakstraf was onherroepelijk en de veroordeelde had 2 uren voorarrest gekregen, waardoor de feitelijke duur van de taakstraf op 38 uren kwam. Het Openbaar Ministerie had op 23 december 2022 besloten tot toepassing van vervangende hechtenis, wat op 23 februari 2023 aan de veroordeelde was betekend.

Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 31 juli 2023 ingediend. Tijdens de zitting op 9 januari 2024 werd de veroordeelde, de officier van justitie en de zoon van de veroordeelde gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de taakstraf vanwege zijn verblijf op een gesloten afdeling en dat hij bereid was de taakstraf alsnog uit te voeren. De reclassering bevestigde dat er geen contact met de veroordeelde was geweest, waardoor de taakstraf niet was uitgevoerd.

De politierechter oordeelde dat het bezwaar verontschuldigbaar niet tijdig was ingediend, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. De rechter verklaarde de veroordeelde ontvankelijk in het bezwaar en oordeelde dat de veroordeelde in de gelegenheid moest worden gesteld om de resterende taakstraf van 38 uren alsnog te verrichten binnen een termijn van zes maanden. De beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13/048233-22
raadkamernummer : 23-019259
datum : 9 januari 2024
beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 28 september 2022 veroordeelde een taakstraf van 40 uren met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht opgelegd en bevolen dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 20 dagen zal worden toegepast. De aftrek van het voorarrest bedroeg 2 uren, waarmee de duur van de taakstraf feitelijk neerkwam op 38 uren. Het vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 23 december 2022 beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 23 februari 2023 betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 31 juli 2023 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 9 januari 2024 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft veroordeelde en de officier van justitie op zitting gehoord.
De rechtbank heeft ook [persoon 1] , de zoon van veroordeelde die namens veroordeelde het bezwaarschrift heeft ingediend, op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en veroordeelde in de gelegenheid stelt (het restant van) de taakstraf alsnog te verrichten.
De verdediging heeft kort samengevat aangevoerd dat het niet uitvoeren van de taakstraf niet aan veroordeelde te wijten is. Veroordeelde is bij verstek veroordeeld en na drie maanden heeft het Openbaar Ministerie al beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast. Veroordeelde was op dat moment nog niet op de hoogte van zijn taakstraf omdat hij van instantie naar instantie verhuisde en destijds op een gesloten afdeling verbleef in het kader van een zorgmachtiging. Veroordeelde wil de taakstraf wel uitvoeren, en verzoekt daarom in de gelegenheid te worden gesteld de taakstraf alsnog te verrichten.

Standpunt van de reclassering

Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 19 december 2022, opgemaakt door mevrouw [persoon 2] , blijkt dat veroordeelde de opgelegde taakstraf niet heeft verricht.
Het standpunt uit het reclasseringsrapport luidt – zakelijk weergegeven – dat er geen intakegesprek heeft kunnen plaatsvinden omdat contact met veroordeelde onmogelijk is gebleken.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaar gegrond verklaard dient te worden. Veroordeelde is ontvankelijk in het bezwaar gelet op hetgeen de politierechter op 13 oktober 2023 heeft geoordeeld. De officier van justitie heeft contact opgenomen met de reclassering en de situatie van veroordeelde voorgelegd. De reclassering gaf te kennen dat ze de taakstraf kunnen laten uitvoeren, aangepast aan de situatie van veroordeelde. Veroordeelde verdient een kans om de taakstraf alsnog uit te voeren.

Ontvankelijkheid

Een bezwaarschrift ex artikel 6:6:23, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient te worden ingediend binnen veertien dagen na de betekening van de kennisgeving, in dit geval is dit gebeurd op 23 februari 2023 middels een OM-betekening. Het onderhavige bezwaarschrift is op 31 juli 2023 ingediend. Het bezwaarschrift is daarmee buiten de geldende termijn ingediend. Veroordeelde kan dan slechts in zijn bezwaarschrift worden ontvangen als sprake is van ‘bijzondere, de veroordeelde niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn’ (Hoge Raad, 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:352).
De politierechter heeft bij proces-verbaal aanhouding bepaalde tijd van 13 oktober 2023 overwogen dat uit de brief van de zoon van veroordeelde blijkt van bijzondere, de veroordeelde niet toe te rekenen omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is.
De politierechter verklaart veroordeelde ontvankelijk in het bezwaar.

Beoordeling

Het bezwaar is – verontschuldigbaar – niet tijdig ingediend.
De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis arrest;
  • het rapport van Reclassering Nederland, Werkstrafunit Noord-West Team 2, van 19 december 2022;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • het bezwaar van veroordeelde;
  • aanvullende overgelegde stukken van de arts van veroordeelde inzake de zorgmachtiging.
Nu veroordeelde de taakstraf niet volledig heeft verricht, heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in zoverre op goede gronden bevolen.
De politierechter is op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat het in overwegende mate niet aan veroordeelde is te wijten dat de taakstraf niet is verricht en dat veroordeelde in de gelegenheid moet worden gesteld het resterende aantal uren van de taakstraf alsnog te verrichten op een manier die past bij de situatie van veroordeelde. De politierechter zal daarom het bezwaarschrift van veroordeelde gegrond verklaren en de beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis opheffen.
De politierechter zal daarbij bepalen dat de termijn, waarbinnen veroordeelde de taakstraf dient te hebben verricht, op zes maanden wordt gesteld.

Beslissing

De politierechter:
  • verklaart het bezwaar
  • bepaalt het aantal uren taakstraf dat nog moet worden verricht op
  • bepaalt dat de taakstraf binnen
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.G. Vegter, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.