Op 9 januari 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de omzetting van een taakstraf. De veroordeelde, geboren in 1954, had eerder een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren zou worden uitgevoerd. De taakstraf was onherroepelijk en de veroordeelde had 2 uren voorarrest gekregen, waardoor de feitelijke duur van de taakstraf op 38 uren kwam. Het Openbaar Ministerie had op 23 december 2022 besloten tot toepassing van vervangende hechtenis, wat op 23 februari 2023 aan de veroordeelde was betekend.
Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 31 juli 2023 ingediend. Tijdens de zitting op 9 januari 2024 werd de veroordeelde, de officier van justitie en de zoon van de veroordeelde gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de taakstraf vanwege zijn verblijf op een gesloten afdeling en dat hij bereid was de taakstraf alsnog uit te voeren. De reclassering bevestigde dat er geen contact met de veroordeelde was geweest, waardoor de taakstraf niet was uitgevoerd.
De politierechter oordeelde dat het bezwaar verontschuldigbaar niet tijdig was ingediend, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. De rechter verklaarde de veroordeelde ontvankelijk in het bezwaar en oordeelde dat de veroordeelde in de gelegenheid moest worden gesteld om de resterende taakstraf van 38 uren alsnog te verrichten binnen een termijn van zes maanden. De beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis werd opgeheven.