ECLI:NL:RBAMS:2024:3483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
13-320440-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Lublin, Polen. De zaak betreft een cumulatief vonnis dat is gebaseerd op meerdere eerdere vonnissen, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van vijf jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot het cumulatieve vonnis, en dat er geen garanties zijn verstrekt die de overlevering zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de officier van justitie de vordering tot overlevering indiende. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en de oproepingen niet heeft opgehaald. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Poolse autoriteiten opnieuw te benaderen, aangezien eerdere verzoeken om verduidelijking onbeantwoord zijn gebleven. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven, met de mededeling dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-320440-23
Datum uitspraak: 11 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 november 2023 door
the Circuit Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment of the District Court Lublin-Wschod in Lublin, with the seat in Świdnik, of 19th October 2022,met referentie II K 1144/22.
In het EAB is opgenomen dat aan het cumulatieve vonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
een
judgment of the District Court Lublin-Zachód in Lublinvan 29 mei 2015
,met referentie III K 73/15;
een
judgment of the District Court Lublin-Zachód in Lublinvan 6 maart 2019
,met referentie IX K 160/18;
een
judgment of the District Court Lublin-Wschod in Lublin, with the seat in Świdnikvan 30 september 2019
,met referentie II K 883/19;
een
judgment of the District Court Lublin-Wschod in Lublin, with the seat in Świdnikvan 28 januari 2020, met referentie II K 208/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaren, elf maanden en dertig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit cumulatieve vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat aan het EAB een cumulatief vonnis ten grondslag ligt, waaraan een viertal vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het cumulatieve vonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het cumulatieve vonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Hij heeft dat als volgt toegelicht. Ten aanzien van het cumulatieve vonnis is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW, zodat de weigeringsrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank kan niet afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op deze grond, omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten. De procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid, is op initiatief van de rechtbank (
ex officio) gestart. De oproepingen voor de zitting zijn verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven, maar niet door hem opgehaald. Hij heeft weliswaar een adresinstructie gekregen in twee van de onderliggende zaken, maar kon niet weten dat deze adresinstructies nog zouden gelden na het onherroepelijk worden van de vonnissen in die onderliggende zaken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan het toestaan van de overlevering in de weg staat. Ten aanzien van het cumulatieve vonnis zijn de oproepingen gestuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven in de onderliggende strafzaken. Hij heeft in die onderliggende strafzaken ook een adresinstructie ontvangen, welke geldig is
‘during each stage of proceedings’. Dat betekent dat de adresinstructie geldig is tot aan de executiefase en daarmee ook de procedure omvat die heeft geleid tot het cumulatieve vonnis
. [4] Ook ten aanzien van de onderliggende vonnissen staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg. Het vonnis met kenmerk III K 73/15 is aan de opgeëiste persoon betekend, terwijl hij geen hoger beroep heeft ingesteld, waardoor de situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW van toepassing is. In de procedure die heeft geleid tot het vonnis met kenmerk IX K 160/18 is de opgeëiste persoon bijgestaan door een gemachtigd raadsman, waardoor de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW van toepassing is. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 883/19 heeft te gelden dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is gestuurd, waardoor kan worden afgezien van de weigering. Het vonnis met kenmerk II K 208/19 is gewezen naar aanleiding van meerdere zittingen, op een aantal waarvan de opgeëiste persoon is verschenen. Daaruit kan worden afgeleid dat hij wist dat er nog meer zittingen zouden volgen en er kennelijk voor heeft gekozen om daar niet te verschijnen. Om die reden kan ook ten aanzien van dit vonnis worden afgezien van het weigeren van de overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
Het cumulatieve vonnis met kenmerk II K 1144/22 is gewezen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en – kort gezegd – zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie volgt dat de procedure die heeft geleid tot het cumulatieve vonnis ambtshalve door de rechtbank in Polen is bevolen. De oproepingen voor de zitting zijn vervolgens gestuurd aan het adres dat de opgeëiste persoon in onderliggende strafzaken heeft opgegeven, maar niet opgehaald. In die onderliggende strafzaken is de opgeëiste persoon erop gewezen dat hij adreswijzigingen moest doorgeven. Echter, nergens uit blijkt dat de opgeëiste persoon ook moest hebben geweten dat deze verplichting nog zou gelden na het onherroepelijk worden van de vonnissen in de onderliggende strafzaken en ook een nog te wijzen cumulatief vonnis kon omvatten. Uit de zinsnede ‘
during each stage of proceedings’ volgt zulks in elk geval niet. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn en zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten hierover een nadere vraag te stellen, nu hen al meermalen deze vraag is gesteld, zonder dat daarop een antwoord is gekomen.
Nu de rechtbank ten aanzien van het cumulatieve vonnis geen aanleiding ziet om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren, komt zij niet meer toe aan een beoordeling van de onderliggende vonnissen.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Lublin, Polen.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Door de officier van justitie is hierbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:5267.