In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een geschil tussen Nordea Bank ABP, een Finse bank, en een Nederlandse consument. De zaak heeft betrekking op een kredietovereenkomst die is gesloten tussen de partijen. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 8 februari 2024 Nordea Bank in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen die relevant zijn voor de toetsing van de kredietwaardigheid van de consument en de precontractuele verplichtingen van de bank. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien Nordea Bank in Finland is gevestigd en de consument oorspronkelijk in Finland woonde, maar nu in Nederland verblijft. Hierdoor is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het geschil, zoals bepaald in de Verordening (EU) 1215/2012 (Brussel I bis).
De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het toepasselijke recht, waarbij de keuze ligt tussen Fins en Nederlands recht. Dit is van belang voor de beoordeling van de verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat Nordea Bank in haar akte weliswaar heeft toegelicht dat zij aan haar precontractuele verplichtingen heeft voldaan, maar dat een nadere onderbouwing hiervan ontbreekt. Daarom is Nordea Bank in de gelegenheid gesteld om deze toelichting nader te onderbouwen met relevante stukken. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 4 juli 2024 voor het nemen van een akte door Nordea Bank, waarna de consument een antwoordakte kan indienen.
De kantonrechter heeft verder bepaald dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden totdat de partijen hun akten hebben ingediend.