ECLI:NL:RBAMS:2024:3778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/3914
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een besluit op een verzoek om informatie op grond van de AVG met betrekking tot persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Financiën beoordeeld. Eiser had op 11 februari 2022 een klacht ingediend bij de Belastingdienst, waarna hij een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens indiende op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De minister van Financiën heeft op 22 juli 2022 een primair besluit genomen, waarin werd gesteld dat de persoonsgegevens van eiser niet in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) voorkomen. Eiser ging in bezwaar, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 18 mei 2023. De rechtbank heeft op 18 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voornamelijk informatie wenst over zijn risicoprofiel dat aan hem is gekoppeld, en dat dit risicoprofiel zijn oorsprong zou vinden in een RIEC-signaal. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de minister van Financiën voldoende heeft aangetoond dat er geen persoonsgegevens van eiser in de FSV of vergelijkbare systemen voorkomen. De rechtbank heeft de zoekslagen die door de minister zijn uitgevoerd als voldoende en navolgbaar beoordeeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn persoonsgegevens wel in de FSV of andere systemen voorkomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W.J.M. de Jong),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. K.D. Kortman en mr. J.M. Spit).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn verzoek om informatie op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Verweerder heeft met het primaire besluit van 22 juli 2022 op dit verzoek om informatie beslist. Met het bestreden besluit van 18 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2024. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

De totstandkoming van de besluiten

1.1.
Eiser heeft op 11 februari 2022 een telefonische klacht ingediend bij de Belastingdienst. Naar aanleiding van deze klacht heeft verweerder een inzageverzoek op grond van de AVG in behandeling genomen. Verweerder is daarbij uitgegaan van een verzoek om een overzicht van zijn persoonsgegevens die in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en met FSV vergelijkbare systemen voorkomen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder verklaard dat de persoonsgegevens van eiser niet in de FSV voorkomt en dus ook niet met derden zijn gedeeld. Het is verweerder verder niet duidelijk welke met FSV vergelijkbare (informatie)systemen eiser bedoelt.
1.3.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de besluitvorming onvolledig is. Hij wenst inzage in systemen en applicaties die met de FSV vergelijkbaar zijn en in systemen waarin risicosignalen over hem zijn opgenomen. Daarnaast wijst hij op het toezichtsproces MKB, de verwerking van fraudesignalen bij Toeslagen, het risico classificatiemodel Toeslagen en de Databank auto.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft opnieuw verklaard dat eiser niet voorkomt in de FSV. Verder heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat er met de FSV vergelijkbare systemen of applicaties zijn waarin persoonsgegevens van eiser zijn opgenomen.

Beoordeling van de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het AVG-verzoek van eiser op juiste wijze en volledig heeft behandeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat op de zitting duidelijk is geworden dat eiser voornamelijk wenst te vernemen waarom hij onder intensief toezicht van de Belastingdienst staat. Eiser wil informatie over het risicoprofiel wat aan hem is gekoppeld. Dit risicoprofiel vindt zijn oorsprong in een RIEC [1] -signaal, aldus eiser. Hierna heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart. Dit heeft geresulteerd in een (fiscale) aanslag, waartegen op dit moment een bezwaarprocedure aanhangig is.
3.2.
Op de zitting heeft de rechtbank met partijen de omvang van het geschil besproken. Het verzoek van eiser betreft een overzicht van zijn persoonsgegevens die in de FSV en met FSV vergelijkbare systemen voorkomen. Eiser heeft daarbij in de bezwaarfase een achttal systemen genoemd die volgens hem in ieder geval onder FSV vergelijkbare systemen vallen. Het is de afdoening van dit verzoek dat in deze procedure beoordeeld dient te worden. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalt de formulering van een AVG-verzoek de reikwijdte van de door het bestuursorgaan te verrichten zoekslag [2] . Naar het oordeel van de rechtbank valt het aan eiser gekoppelde risicoprofiel wat zijn oorsprong zou vinden in een RIEC-signaal buiten de omvang van dit geschil, omdat het verzoek van eiser hier niet op zag. Op de zitting heeft verweerder namelijk onbetwist gesteld dat RIEC een samenwerkingsverband betreft en geen apart systeem. Dit is dan ook niet aan te merken als een FSV vergelijkbaar systeem.
3.3.
De rechtbank heeft met partijen op de zitting bekeken hoe eiser wel inzage kan krijgen in de door hem gewenste informatie. Beide partijen zijn namelijk niet gebaat bij een nieuwe langdurige procedure op een nieuw informatieverzoek. De gemachtigden van verweerder hebben hierna toegezegd navraag te doen bij het kantoor in Hoofddorp of eiser de stukken in de fiscale bezwaarprocedure zo spoedig kan verkrijgen. Daarnaast hebben de gemachtigden van verweerder hun vraagtekens gezet of bij een nieuw AVG-verzoek ook de informatie kan worden gegeven die eiser wenst, omdat eiser enkel inzage verkrijgt in zijn eigen persoonsgegevens en in beginsel niet in de onderliggende stukken.
4.1.
De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of verweerder dit AVG-verzoek van eiser in deze procedure op juiste wijze en volledig heeft behandeld.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uitgebreid en navolgbaar toegelicht dat geen persoonsgegevens van eiser voorkomen in de FSV en FSV vergelijkbare systemen. De rechtbank vindt daarbij dat de zoekslag die verweerder heeft gemaakt om te voldoen aan het AVG-verzoek, voldoende is geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder in deze procedure op vier verschillende momenten heeft gezocht op de naam en burgerservicenummer van eiser in de FSV. Al deze zoekslagen hebben geen treffer opgeleverd. Eiser heeft in de bezwaarfase een achttal systemen opgesomd die volgens hem vergelijkbaar zijn met de FSV. Verweerder heeft in het verweerschrift uitvoerig toegelicht dat dit zes processen en twee systemen betreffen. Verweerder heeft erop gewezen dat in deze zes processen geen persoonsgegevens voorkomen. De twee systemen die eiser heeft genoemd zijn in 2020 gestopt en geschoond. Ook in deze systemen komen de persoonsgegevens van eiser dus niet voor. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
4.3.
Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij niet voorkomt in de systemen en dat verweerder in vergelijkbare gevallen in het kader van AVG-inzageverzoeken schermafbeeldingen heeft verstrekt, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het gelijkheidsbeginsel kan niet worden gezegd dat verweerder in deze zaak de schermafdrukken had moet verstrekken, omdat dat ook in andere zaken is gebeurd. De gemachtigden van verweerder hebben gesteld niet bekend te zijn met het verstrekken van de schermafdrukken in andere zaken. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. [3] Verder ziet de rechtbank ook geen aanleiding hiervoor omdat verweerder alle zoekslagen uitvoerig en geloofwaardig heeft toegelicht. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
4.4.
Eiser heeft tegen deze uitgebreide toelichting niet aannemelijk gemaakt dat zijn persoonsgegevens wel in de FSV, één van de zes processen of één van de twee andere systemen voorkomen. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het informatieverzoek tevens moet worden aangemerkt als een AVG-verzoek om inzage in de meest gangbare systemen.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiser dermate gespecificeerd is dat verweerder geen zoekslag hoefde uit te voeren in de meest gangbare systemen. De uitspraken waar eiser naar verwijst treffen geen doel, omdat in deze uitspraken het ging over algemene informatieverzoeken. Verweerder heeft dan ook kunnen volstaan met het beperken van de zoekslag tot het verzoek van eiser. Aanvullend merkt de rechtbank op dat verweerder met het besluit van 11 november 2022 reeds heeft beslist op een informatieverzoek van eiser in de meest gangbare systemen. Deze beslissing is genomen kort na het informatieverzoek in deze procedure. Indien eiser het niet eens is met dit besluit had hij daartegen bezwaar kunnen maken. Dit heeft eiser niet gedaan.
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in het kader van de bezwaarprocedure inzage had moeten krijgen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De stukken in de fiscale dossiers, waaronder de stukken die betrekking hebben op de afstemming tussen de verschillende partners en het RIEC maken daarvan onderdeel uit.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het inzagerecht als bedoeld in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht in een procedure over een AVG-verzoek niet met zich mee brengt dat in bezwaar inzage moet worden geboden in alle integrale dossiers waarin volgens de verzoeker mogelijk persoonsgegevens van hem zijn opgenomen. Van schending van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht is dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het Regionale Informatie- en Expertise Centrum.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3.Vergelijk ook de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2434 en de rechtbank Gelderland van 27 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1646,