ECLI:NL:RBAMS:2024:3915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
AMS 24/1629
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid op haar verzoek om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Vegchel, heeft op 20 september 2022 een Woo-verzoek ingediend met betrekking tot informatie over de regulering van online content op Telegram. De minister heeft op 9 januari 2023 een besluit genomen, waarbij enkele documenten gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, maar bepaalde passages zijn gelakt op basis van weigeringsgronden uit de Woo. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat op 10 augustus 2023 ongegrond is verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek gericht op de documenten 5 en 12, waarvan zij betwist dat deze geheel uit strafvorderlijke gegevens bestaan zoals bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De rechtbank heeft op 3 juli 2024 geoordeeld dat de documenten 5 en 12 terecht zijn geweigerd door verweerder, maar heeft het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft document 4, dat alsnog openbaar is gemaakt. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het overige in stand blijven en dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in Amsterdam , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Vegchel),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.A. Groenendijk en mr. R. Berkers).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder op haar verzoek om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres was tevens aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft op 20 september 2022 bij verweerder een Woo-verzoek ingediend. Eiseres heeft – kort gezegd – verzocht om informatie inzake de regulering, het verwijderen of ontoegankelijk maken van online content op het communicatieplatform Telegram.
2.2.
Met het primaire besluit van 9 januari 2023 heeft verweerder een besluit genomen op het Woo-verzoek van eiseres. Verweerder heeft een inventarisatie uitgezet bij alle arrondissementsparketten en uitvraag gedaan bij het Functioneel Parket, het Landelijk Parket, het Ressortsparket en het Parket-Generaal. Voor wat betreft onderdelen
2, 3, 4 en 5 van het Woo-verzoek heeft verweerder documenten aangetroffen die vallen onder de reikwijdte van het verzoek. Verweerder heeft deze informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt en passages gelakt met toepassing van weigeringsgronden uit de Woo.
2.3.
Met een besluit van 10 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep van eiseres richt zich tegen het niet openbaar maken van drie documenten: de documenten 4, 5 en 12. Ten aanzien van document 4 voert eiseres aan dat de gelakte passages in dat document geen inzicht geven in de strategische keuzes die de politie maakt, waardoor zij niet zien op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Ten aanzien van documenten 5 en 12 voert eiseres aan dat niet duidelijk is of deze documenten justitiële of strafvorderlijke gegevens bevatten, zoals bedoeld in artikel 1, onder a en b van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Zo ja, dan is het de vraag of die documenten in het geheel uit die gegevens bestaan.
2.5.
Op 30 mei 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit op het bezwaar van eiseres genomen. Verweerder heeft document 4 alsnog geheel openbaar gemaakt, omdat verweerder na nadere bestudering van de geweigerde informatie niet langer een grondslag zag om toepassing te geven aan de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c van de Woo.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3.1.
Gelet op wat is overwogen in 2.5 hoeven de gronden met betrekking tot document 4 niet meer besproken te worden. De rechtbank zal beoordelen of verweerder de documenten 5 en 12 mocht weigeren, op grond van de Wjsg.
3.2.
De Wjsg is een bijzondere openbaarmakingsregeling ten opzichte van de Woo. Gegevens zoals vermeld in titels 2 tot en met 3b van de Wjsg vallen niet onder het bereik van de Woo. Deze titels zien op de verwerking van justitiële en strafvorderlijke gegevens. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg worden onder ‘strafvorderlijke gegevens’ verstaan: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt.
3.3.
Volgens verweerder bestaan de documenten 5 en 12 geheel uit strafvorderlijke persoonsgegevens, in de zin van de Wjsg. Verweerder stelt daartoe dat het begrip ‘persoonsgegevens’ een breed begrip is en dat dit
alleinformatie over geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen betreft. Gezien de formulering van het verzoek van eiseres gaat het om de informatie in documenten die herleidbaar is tot betrokken natuurlijke personen. Ook op grond van de Europese jurisprudentie moet het begrip ‘persoonsgegevens’ ruim worden uitgelegd, volgens verweerder. [1]
3.4.
Voor zover sprake is van strafvorderlijke gegeven in de zin van de Wjsg, betwist eiseres dat beide documenten geheel bestaan uit strafvorderlijke gegevens. Eiseres voert daartoe aan dat een document per zelfstandig onderdeel moet worden beoordeeld. Als na het toepassen van een weigeringsgrond feitelijke informatie overblijft die nog begrijpelijk en van wezenlijk belang is, moet deze informatie openbaar worden gemaakt. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar betoog verder naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2019 over de Wet politiegegevens (Wpg). [2] Uit deze uitspraak volgt volgens eiseres dat de omstandigheid dat een document politiegegevens bevat, niet met zich meebrengt dat het document als zodanig geheel onder de werking van de Wpg valt.
3.5.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht van de ongelakte documenten kennisgenomen en gecontroleerd of verweerder de documenten 5 en 12 terecht heeft geweigerd. De rechtbank stelt met verweerder vast dat de informatie in de documenten betrekking heeft op strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wjsg. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat de informatie in de documenten herleidbaar is tot betrokken natuurlijke personen. De documenten bevatten verder geen zelfstandige onderdelen die niet als strafvorderlijke gegevens zijn aan te merken, zodat verweerder terecht de gehele inhoud van de documenten heeft geweigerd.
Het besluit van 30 mei 2024
4. Omdat verweerder document 4 alsnog openbaar heeft gemaakt en aan eiseres is tegemoetgekomen, heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 30 mei 2024. Daartegen is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan. [3]

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit is gegrond, omdat verweerder met het aanvullende besluit document 4 alsnog openbaar heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de openbaarmaking van document 4 is geweigerd. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de documenten 5 en 12 terecht heeft geweigerd, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit voor het overige in stand blijven.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiseres. De vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. [4] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 10 augustus 2023 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2023, voor zover daarbij de openbaarmaking van document 4 is geweigerd,
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 10 augustus 2023 voor het overige in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar een uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 20 december 2017, nr C. 434/16, ECLI:EU:C:2017:994, r.o. 31 tot en met 62.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2005, r.o. 9.2.
3.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.