ECLI:NL:RBAMS:2024:4070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23/516
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag computervoorziening voor thuiswerken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2024, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een computervoorziening voor thuiswerken, inclusief vergoeding van installatiekosten en lopende kosten van een internetaansluiting. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag door verweerder was afgewezen omdat de gevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk werd beschouwd. Eiser, die sinds 2001 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had aangevoerd dat hij afhankelijk was van een computer voor zijn re-integratietraject. De rechtbank stelde vast dat de voorzieningen die eiser vroeg, niet specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperking en dat de kosten niet hoger zijn dan voor valide personen. Eiser had ook verzocht om heropening van het onderzoek vanwege gewijzigde omstandigheden, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder niet onrechtmatig was en dat eiser geen recht had op schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Nederlands bestuursprocesrecht en de rechten van eiser onder de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] .

Procesverloop

Met het besluit van 2 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een computervoorziening afgewezen.
Met het besluit van 9 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023. Eiser was aanwezig. Verweerder was – met voorafgaand bericht – niet aanwezig.
Eiser heeft de rechter op de zitting gewraakt. De wrakingskamer heeft met de uitspraak van 24 juli 2023 het wrakingsverzoek afgewezen.
Op 28 mei 2024 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser was aanwezig. Verweerder was – met voorafgaand bericht – niet aanwezig.

De totstandkoming van de besluiten

1. Eiser ontvangt vanaf 27 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser heeft voor het laatst gemiddeld 15 uur per week gewerkt als boekhouder. Vanaf 2015 is eiser niet meer werkzaam in loondienst, maar hij zou dit wel graag willen. Eiser volgt daarom een re-integratietraject bij New Work BV, ter bevordering van zijn inschakeling in betaalde arbeid. Tijdens dit traject is onder meer geconstateerd dat eiser bij het solliciteren afhankelijk is van een computer in de bibliotheek. Op 6 juni 2022 heeft eiser daarom bij verweerder een aanvraag ingediend voor een computervoorziening voor thuiswerken, met vergoeding van kosten van installatie en de lopende kosten van een internetaansluiting.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat de voorziening als algemeen gebruikelijk wordt gezien. Met een brief van 11 oktober 2022 heeft verweerder nader toegelicht waarom de gevraagde computervoorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd en niet voor verstrekking in aanmerking komt. Verweerder kan wel, als dit nodig is ter compensatie van de structureel functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen aan een computer vergoeden. Daarnaast zijn de geclaimde kosten van installatie en de kosten van internetaansluiting voor eiser niet hoger dan voor ieder ander valide persoon. Ook deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Verzoek tot heropening
3.1.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten heeft eiser op 24 juni 2024 verzocht om heropening van het onderzoek in verband met de wijziging van de feitelijke omstandigheden. Op het cv van eiser (bijlage 58 bij zijn brief van 15 mei 2024) staat het kopje ‘werkervaring 2024 – heden’. Eiser en zijn werkgever zijn met elkaar in onderhandeling of dit een juiste weergave is en of eiser dit op zijn cv mag vermelden. Eiser verzoekt daarom heropening van het onderzoek.
3.2.
De rechtbank wijst het verzoek om heropening af. Het is vaste rechtspraak dat als een partij na sluiting van het onderzoek bekend raakt met een nieuwe omstandigheid, deze partij die omstandigheid in beginsel zo nodig in hoger beroep kan aanvoeren. Dit dwingt de rechtbank niet tot heropening van het onderzoek [1] . De rechtbank ziet daar ook geen aanleiding toe, nu de gestelde gewijzigde omstandigheid niet ziet op de te beoordelen periode. Er is hierdoor dan ook geen sprake van een onvolledig onderzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van een computervoorziening met vergoeding van kosten van installatie en de lopende kosten van een internetaansluiting. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van dit beroep het Nederlands bestuursprocesrecht wordt toegepast (zo nodig aangevuld met de rechtsbescherming die voortvloeit uit de door Nederland gesloten internationale verdragen). Dit biedt eiser voldoende rechtsbescherming. Voor het buiten toepassing laten van dit Nederlands bestuursprocesrecht, zoals eiser wenst, is geen aanleiding. Voor het met voorrang toepassen van het door eiser algemeen omschreven ‘Unierechtelijk procesrecht’ ziet de rechtbank geen mogelijkheid, omdat een dergelijk procesrecht niet bestaat [2] .
5.2.
Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het Nederlands bestuursprocesrecht in strijd is met artikel 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) volgt de rechtbank eiser niet. De rechten zoals opgenomen in artikel 41 van het Handvest zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Zo kent de Algemene wet bestuursrecht bijvoorbeeld regelgeving over het recht op een behandeling die onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn is. Verder volgt uit de Algemene wet bestuursrecht ook een plicht om beslissingen met redenen te omkleden. Anders dan eiser betoogt, komt aan hem in dit geval geen recht toe om vóór het nemen van het primaire besluit te worden gehoord omdat geen sprake is van een nadelige individuele maatregel, maar van een beslissing op een aanvraag.
5.3.
Ook de stelling van eiser dat de (kamer van de) rechtbank die deze uitspraak wijst, niet als wettelijke rechter in de zin van artikel 47 van het Handvest dan wel van artikel 17 van de Grondwet kan worden aangemerkt, volgt de rechtbank niet. Artikel 47 van het Handvest bepaalt dat een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Ingevolge artikel 116, eerste lid, van de Grondwet wijst de wet de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht. Ingevolge artikel 116, tweede lid, van de Grondwet is de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, waaronder de bevoegdheid tot beoordeling van de zaak van eiser, bij de wet geregeld. Eiser heeft niet toegelicht waarom hij tegen zijn wil is afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Deze grond slaagt daarom niet.
5.4.
Zoals ter zitting is besproken, wordt de omvang van dit geschil afgebakend door het ter beoordeling voorliggende besluit. Dat betekent dat omvang van dit geding wordt bepaald door het bestreden besluit en de beroepsgronden die daartegen zijn gericht. Voor zover eiser heeft verzocht om rechtsherstel vanaf 2002 (vanwege het niet realiseren van een telewerkvoorziening), de compensatie of schadevergoeding voor het vermeende onrecht van de afgelopen twintig jaar en het vaststellen van een schending van de verwerking van zijn persoonsgegevens, valt dit buiten de omvang van dit geschil. De rechtbank kan daarover daarom geen oordeel kan geven.
6.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dus het beroep van eiser tegen de afwijzing van een computervoorziening met vergoeding van kosten van installatie en de lopende kosten van een internetaansluiting.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in Nederland woonachtig is en een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt. Eiser heeft een verzoek bij verweerder ingediend voor een voorziening. Dit brengt mee dat het sociale zekerheidsstelsel van Nederland van toepassing is. Ook het Protocol Voorzieningen UWV van verweerder valt binnen dit Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit strijdig is met het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dan wel met de artikelen 15 en 21 van het Handvest.
6.3.
Verweerder heeft toegelicht dat voorzieningen uitsluitend worden verstrekt als deze niet als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken. Onder algemeen gebruikelijk verstaat verweerder dat de voorziening naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon behoort. Onder ‘algemeen gebruik’ wordt volgens verweerder verstaan dat de voorziening niet specifiek is bedoeld voor personen met een beperking, de voorziening daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage aan het realiseren van participatie levert en financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Eiser vraagt een computervoorziening aan. Een computervoorziening in de werksituatie beschouwt verweerder als algemeen gebruikelijk. Deze komt dan ook niet voor verstrekking door verweerder in aanmerking. Wel kan verweerder, als dit nodig is ter compensatie van de structureel functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen aan de computer vergoeden. Daarnaast zijn de geclaimde kosten van installatie en de kosten van internetaansluiting voor eiser niet hoger dan voor ieder ander valide persoon.
6.4.
De rechtbank acht de door verweerder hiervoor gegeven toelichting te volgen. Eiser heeft niet betwist dat een computervoorziening en internetkosten als algemeen gebruikelijk aan te merken zijn. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om de toelichting van verweerder onjuist te achten. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat dit besluit een belemmering vormt voor toegang tot arbeid, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt.
6.5.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de schade die hij heeft geleden door dit besluit. De rechtbank wijst dit verzoek af. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser geleden schade indien sprake is van een onrechtmatig besluit dan wel indien sprake is van een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan dit criterium niet voldaan, nu het besluit van 9 december 2022 geen onrechtmatig besluit is. Verder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden door dit besluit.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7.2.
Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2024.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:260).
2.Vergelijk ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3199.