ECLI:NL:RBAMS:2024:4299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
AMS 22/3301
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het verhuren van woonruimte aan toeristen zonder vergunning en schending van de meldplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een bestuurlijke boete voor het verhuren van een woonruimte aan toeristen zonder de benodigde vergunning en wegens schending van de meldplicht voorafgaand aan de vakantieverhuur. Eiseres, eigenaar van de woning, heeft in de periode van oktober tot december 2021 de woning verhuurd zonder vergunning en zonder vooraf te melden bij de gemeente. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, maar verweerder was niet op de zitting verschenen. Na het indienen van een reactie door verweerder op 18 april 2024, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

Verweerder had eerder een bestuurlijke boete van € 11.600,- opgelegd, maar na bezwaar van eiseres is deze boete verlaagd naar € 3.000,- op basis van nieuw beleid dat op 1 januari 2023 in werking is getreden. Eiseres betoogde dat de boete niet evenredig was, omdat zij later een vergunning had verkregen en niet op de hoogte was van de meldplicht. De rechtbank oordeelt dat eiseres de Hvw heeft overtreden en dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de boete op nihil zou moeten uitkomen, omdat zij op de hoogte had kunnen zijn van de vergunning- en meldplicht. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heikens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een bestuurlijke boete voor het verhuren van een woonruimte aan toeristen zonder een daartoe benodigde vergunning en wegens schending van de meldplicht voorafgaand aan de vakantieverhuur.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2022 en het gedeeltelijk herziene bestreden besluit van 31 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres.
1.4
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht omdat verweerder, zonder afmelding, niet op de zitting is verschenen terwijl de rechtbank een reactie van verweerder op de beroepsgronden van eiseres wel van belang vindt om tot verantwoorde oordeelsvorming te komen.
1.5
Op 18 april 2024 heeft verweerder een reactie ingediend op de beroepsgronden. Op 13 juni 2024 heeft eiseres op deze brief van verweerder gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek hierna met toestemming van partijen om geen nadere zitting te houden gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Ten tijde van het onderzoek naar het adres [adres] was eiseres eigenaar van deze woning en stond zij op dit adres ingeschreven. Voor dat adres was toen nog geen vergunning afgegeven voor het verhuren van een woning aan toeristen. In de periode van half oktober 2021 tot december 2021 heeft eiseres een beperkt aantal keer de woning verhuurd zonder daartoe benodigde vergunning en zonder dat vooraf te melden bij verweerder.
2.2.
Met het primaire besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder op grond van artikel 23c, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: Hvw) juncto artikel 3.7.4 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: Hvv) en artikel 23b, tweede lid, van de Hvw juncto artikel 3.7.3, tweede lid van de Hvv een bestuurlijke boete van € 11.600,- opgelegd en ingevorderd voor het verhuren van de woonruimte zonder de daartoe benodigde vergunning en het niet melden van de vakantieverhuur. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft tijdens de beroepsprocedure nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de matiging van boetes. Dit beleid, de Beleidsregel matiging bestuurlijke boete Huisvestingsverordening en Leegstandverordening (hierna: het matigingsbeleid), is op 1 januari 2023 in werking getreden. Daarin is proportionaliteitsbeleid opgenomen voor eerste administratieve boetes voor vakantieverhuur. Vanwege dit matigingsbeleid heeft verweerder met het gedeeltelijke herziene bestreden besluit van 31 januari 2023 het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat dat het primaire besluit wordt herroepen voor wat betreft de hoogte van de boete en deze wordt gematigd van € 11.600,- naar € 3.000,-. Voor het overige wordt het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder een bestuurlijke boete mocht opleggen vanwege schending van de vergunningsplicht en de meldplicht voorafgaand aan vakantieverhuur van een woonruimte. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overtreding en overtreder
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de Hvw heeft overtreden door haar woning te verhuren aan toeristen zonder de daartoe benodigde vergunning en geen melding te maken van een periode van vakantieverhuur.
Matiging boete
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de boete niet evenredig is. Zij heeft namelijk naderhand een vergunning gekregen waardoor de situatie is gelegaliseerd. Daarnaast stelt eiseres zich ondanks de verlaging van de boete naar aanleiding van het matigingsbeleid op het standpunt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding en de boete daarom op nihil zou moeten uitkomen. Eiseres verwijst hierbij naar artikel 4 van het matigingsbeleid. Eiseres had geen idee dat zij – naast het hebben van een vergunning – ook diende te melden dat iemand een nachtje in haar woning zou slapen, vóórdat de gast zou komen. Zij dacht echt dat met het verkrijgen van het registratienummer alles ‘in kannen en kruiken was’. Ook beroept eiseres zich op de hardheidsclausule. Zij heeft namelijk nooit de intentie gehad om haar woning langdurig te verhuren voor vakantieverhuur, maar louter om te kijken of het samenwonen haar beviel en direct weer terug te kunnen naar haar eigen woning indien dit niet het geval is. Kortom, hoewel er strikt genomen ten tijde van de vakantieverhuur geen vergunning was en geen melding was gedaan, was er – gelet op de vergunningverlening nadien en dus legalisatie van de situatie – niks aan de hand.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dient de hoogte van de boete te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 september 2020, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven om een boete te matigen. [1]
5.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de overtreding haar in dit geval niet kon worden verweten omdat er volgens haar op de website van verweerder niet vermeld stond dat zij voor de verhuur van haar woning ook een vergunning nodig had en er een meldplicht bestaat voorafgaand aan de verhuur. Verweerder heeft in deze zaak genoegzaam aangetoond dat eiseres op de hoogte kon zijn van de vergunning- en meldplicht. Verweerder heeft daarbij gewezen op de website die eiseres bij het aanvragen van een registratienummer voor de vakantieverhuur heeft bezocht. Verweerder heeft met overgelegde stukken inzage gegeven in de informatie die te lezen was op de website ten tijde van de aanvraag door eiseres. De rechtbank stelt op grond van de stukken die verweerder heeft overgelegd vast dat op die betreffende website ten tijde van de aanvraag te lezen is dat naast het hebben van een registratienummer, een vergunning en de meldplicht de voorwaarden voor het verhuren van de woning zijn. De omstandigheid dat eiseres, zoals zij stelt, van deze informatie geen kennis heeft genomen komt voor haar eigen rekening en risico. Het ligt op de weg van eiseres zich te vergewissen van de voorwaarden die horen bij de woningverhuur. De slotsom is dus dat in het geval van eiseres geen sprake is van een geheel afwezige dan wel verminderde verwijtbaarheid.
5.4.
Het betoog van eiseres dat gezien de specifieke omstandigheden van het geval verder maatwerk verricht had moeten worden, volgt de rechtbank niet. De gemeente was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om verdergaand maatwerk te verrichten. In het nieuwe matigingsbeleid wordt immers al rekening gehouden met de omstandigheid dat het, zoals in het geval van eiseres, een eerste overtreding betreft. Ook is de boete voor eiseres als particuliere verhuurder een stuk lager dan voor verhuur met een bedrijfsmatig karakter. Daarbij is de boete voor een administratieve overtreding verlaagd. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot verdergaand maatwerk noopten. Verder heeft eiseres niet aangevoerd dat sprake is van een beperkte financiële draagkracht. Er zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de boete verdergaand dan al is gebeurd moet worden gematigd.
5.5.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en de boete langs die weg nog verder te matigen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Bslissing
griffier
rechter
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2096.