ECLI:NL:RBAMS:2024:4306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
24/2049
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake terugvordering AOW-pensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen meerdere brieven van verweerder, waarin zij werd geïnformeerd over een te veel betaald AOW-pensioen van € 3.382,20. Verweerder verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat de brieven volgens hem geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de brieven inderdaad geen publiekrechtelijk rechtsgevolg hebben en dus geen besluiten zijn. Eiseres had op 13 februari 2024 bezwaar gemaakt, maar de rechtbank stelt vast dat deze termijnoverschrijding van bijna twee jaar niet kan worden goedgekeurd. De rechtbank begrijpt de persoonlijke situatie van eiseres, maar benadrukt dat het bestreden besluit voorligt en dat de procedure moet worden gevolgd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De rechtbank moedigt partijen aan om in overleg te blijven om tot een oplossing te komen, gezien de emotionele en financiële situatie van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van der Voorn en [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder van 1 maart 2024.
Eiseres heeft op 13 februari 2024 een bezwaarschrift ingediend tegen de brieven van verweerder van 15 april 2022, 9 juni 2022, 18 juli 2022 en 4 december 2023. Met het bestreden besluit van 1 maart 2024 heeft verweerder de bezwaren van eiseres
niet-ontvankelijk verklaard.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

1.1.
Op [datum] 2024 is de moeder van eiseres, [eiseres] (hierna: [eiseres] ) overleden. Het adres van de jongste erfgenaam van [eiseres] , een zus van eiseres, is bij verweerder opgegeven als correspondentieadres. Verweerder heeft op 4 mei 2020 aan de jongste erfgenaam van [eiseres] laten weten dat de AOW op dezelfde datum is beëindigd. Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat er te veel AOW-pensioen is doorbetaald. Verweerder heeft de erven gevorderd om het te veel betaalde bedrag van € 3.382,20 terug te betalen. Verweerder heeft daarna meerdere betalingsherinneringen gestuurd naar de jongste erfgenaam met onder meer de brieven van 28 augustus 2020, 24 september 2020 en 19 januari 2022.
1.2.
Verweerder heeft van de Belastingdienst ook het adres van eiseres verkregen. Zij is de oudste erfgenaam van [eiseres] . Met de brief van 15 april 2022 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het te veel betaalde bedrag van € 3.382,20 en verzocht om dit bedrag terug te betalen. Verweerder heeft op 9 juni 2022 een betalingsherinnering aan eiseres gestuurd. Op 18 juli 2022 heeft verweerder een tweede betalingsherinnering gestuurd. Hierna heeft verweerder eiseres meerdere betalingsherinneringen gestuurd onder meer met de brieven van 30 september 2022 en 9 november 2022. Op 4 december 2023 heeft verweerder een dwangbevel aan eiseres gestuurd.
1.3.
Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de brieven van 15 april 2022,
9 juni 2022, 18 juli 2022 en 4 december 2023. Met het bestreden besluit heeft verweerder deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder zijn de brieven geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat die niet zijn gericht op een (publiekrechtelijk) rechtsgevolg.

Beoordeling van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk mocht verklaren. De rechtbank beoordeelt dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank stelt allereerst voorop dat eiseres op de zitting uitgebreid heeft toegelicht waarom zij het oneerlijk vindt dat zij de terugvordering moet terugbetalen. Eiseres heeft gesteld dat op jongere leeftijd het contact met haar moeder volledig is verbroken. Zij is niet betrokken geweest bij het te veel betaalde AOW-pensioen. Na het overlijden van haar moeder heeft eiseres pas kennisgenomen van deze terugvordering. Eiseres heeft een deel van de terugvordering moeten betalen, waardoor zij in een moeilijke financiële positie terecht is gekomen. Hoewel de rechtbank de situatie van eiseres begrijpt, ligt het bestreden besluit in deze procedure voor en moet de rechtbank daarover een oordeel geven.
4.1.
Verweerder heeft de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen deze brieven volgens verweerder geen bezwaar mogelijk is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.
Met de brief van 15 april 2022 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het te veel betaalde bedrag van € 3.382,20 en verzocht om dit bedrag terug te betalen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van 15 april 2022 niet is gericht op een publiekrechtelijk rechtsgevolg en daarom geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Met de brief van 4 mei 2020 heeft verweerder namelijk al eerder het te veel betaalde AOW-pensioen van de erfgenamen teruggevorderd. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat de brief wel een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, overweegt de rechtbank dat eiseres pas op 13 februari 2024 bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet in wat eiseres hierover heeft aangevoerd geen reden dat deze ruime termijnoverschrijding van bijna twee jaar haar niet kan worden verweten. Verweerder heeft dan ook dit bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de brieven van 9 juni 2022 en 18 juli 2022 betalingsherinneringen zijn. Een betalingsherinnering is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een betalingsherinnering is namelijk geen rechtshandeling. Deze is niet gericht op een rechtsgevolg of, anders gezegd: een betalingsherinnering verandert niets in de wereld van het recht [1] . Voor zover eiseres op de zitting heeft gesteld dat met de betalingsherinnering van 9 juni 2022 haar voor het eerst duidelijk werd dat zij slechts een derde van de terugvordering moet betalen, neemt dit niet weg dat de terugvordering eerder is ontstaan. Verweerder heeft de bezwaren tegen deze brieven ook niet-ontvankelijk mogen verklaren.
4.4.
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder eiseres haar bezwaar tegen het dwangbevel van 4 december 2023 terecht niet inhoudelijk heeft behandeld. Tegen een dwangbevel kan namelijk geen bezwaar kan worden gemaakt. Dat is bepaald in artikel 8:4 van de Awb. De burgerlijke rechter is bevoegd over een dwangbevel te oordelen.
5.1.
De rechtbank merkt aanvullend het volgende op. Verweerder heeft op 14 juni 2024 eiseres schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek. Dit, om te beoordelen of de persoonlijke situatie van eiseres alsnog aanleiding geeft voor een andere oplossing. Op de zitting heeft verweerder dit aanbod herhaald. Desgevraagd hebben partijen geen overeenstemming bereikt om de zaak aan te houden tot een gesprek heeft plaatsgevonden. Verweerder ziet dit gesprek liever buiten de procedure om. De gemachtigde van eiseres heeft zijn bedenkingen geuit of een gesprek tot een andere uitkomst zal leiden.
5.2.
De rechtbank geeft eiseres mee dat verweerder nog steeds voornemens is om met haar te praten. Daarbij is op de zitting ook een aantal punten besproken waarover verweerder geen informatie heeft. Om een volledig beeld van de situatie van eiseres te kunnen krijgen is verweerder onder meer benieuwd of zij de erfenis van haar moeder heeft aanvaard, of zij door de erfenis enkel schulden heeft geërfd en hoe haar financiële situatie momenteel is. Eiseres heeft haar penibele financiële situatie op de zitting al enigszins toegelicht door te stellen dat zij de energierekening niet meer kan betalen. Verder heeft eiseres gesteld dat zij in het ziekenhuis heeft gelegen vanwege deze stressvolle situatie. Bij eiseres komen veel emoties naar boven door de terugvordering en de herinneringen aan haar moeder.
Een goed gesprek tussen partijen, waarbij ook echt naar elkaar wordt geluisterd, lijkt dan ook een logische vervolgstap te zijn. Komen eiseres en verweerder er dan nog niet uit, maar is een oplossing nog wel noodzakelijk, dan kan de weg naar de (burgerlijke) rechter worden ingeslagen. Het nadeel van gerechtelijke procedures kan worden vermeden door in onderling overleg te blijven en te zoeken naar compromissen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. U kunt ook hoger beroep instellen door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:185.