Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
“Cliënte ontkent dat de bij haar in gebruik zijnde zolderkamer op de vierde etage geen object is van de huurovereenkomst. Het enkele feit dat de huurovereenkomst slechts melding maakt van een lattenberging, maakt een en ander niet anders.”
3.De vordering
4.De beoordeling
“dat alléén een lattenberging op de zolder ter beschikking wordt gesteld”. Deze tekst is duidelijk. Bovendien is deze tekst met de hand geschreven. Dat duidt erop dat [naam 2] duidelijk wilde maken dat [gedaagde] op de zolderverdieping enkel één lattenberging huurde. [gedaagde] heeft dan ook niet redelijkerwijs mogen verwachten dat zij bij aanvang van de huurovereenkomst een groter deel van de zolder huurde. Dat er in de jaren daarna wilsovereenstemming is ontstaan over uitbreiding van de huurovereenkomst is niet gebleken. Uit het processtuk van 15 december 1992 blijkt namelijk dat [naam 2] het standpunt innam dat hij aan [gedaagde] slechts een lattenberging op zolder had verhuurd en dat hij [gedaagde] had verzocht een door [gedaagde] gebruikte zolderkamer te ontruimen wegens gebruik daarvan zonder recht of titel. Uit de brief van 6 december 1993 blijkt dat [naam 2] ook op dat moment van mening was dat [gedaagde] een zolderkamer in gebruik had die geen onderdeel was van de huurovereenkomst. Dit brengt mee dat geen wilsovereenstemming kan worden aangenomen op grond van feitelijk gebruik van de gehele zolder door [gedaagde] . Ook als [naam 2] , zoals [gedaagde] stelt, van het voortgezette feitelijke gebruik op de hoogte was en daar na 1993 niet tegen heeft geprotesteerd, is dat onvoldoende om wilsovereenstemming aan te nemen. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat [gedaagde] uitsluitend het op de plattegrond geel gearceerde deel van de zolder huurt. De gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar.
5.De beslissing
18 juni 2024.