Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
2.De feiten
moeder) en [erflater] (hierna:
vader) waren met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. De rechtbank noemt moeder en vader samen hierna
ouders. [eiser] en [gedaagde] zijn hun kinderen; zij zijn tijdens het huwelijk van ouders geboren.
3.Het geschil
- zij een vordering heeft op de nalatenschap van vader van € 19.971,96;
- zij dit bedrag mag verrekenen met het bedrag dat zij volgens de rechtbank moet betalen aan de nalatenschappen.
4.De beoordeling
- verjaring;
- voldoening aan een natuurlijke verbintenis;
- kwijtschelding.
leningof
lenen.Dat betreft de bedragen met de nummers 1, 2, 3, 8 en 10. In totaal gaat het daarbij om een bedrag van € 32.600.
medicijnenof
medicatie. Dat betreft de bedragen met nummer 5, 6, 7 en 9. [gedaagde] heeft toegelicht dat ouders deze bedragen aan haar hebben overgemaakt ter dekking van kosten van haar medische behandeling in Amerika. Dit wordt op zichzelf niet betwist door [eiser] . Het enkele feit dat deze bedragen door ouders zijn overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde] is op zichzelf onvoldoende om vast te stellen dat de bedragen aan haar zijn geleend. Dit geldt ook voor het bedrag van € 5.000 (nr. 4) “ivm limiet creditcard”. Bij de overboeking van € 5.000 (nr. 7) van de spaarrekening van de ouders naar hun lopende rekening staat “Lening [gedaagde] ” maar bij de overboeking naar de rekening van [gedaagde] staat: “Medicatie [gedaagde] ”. [eiser] heeft niet toegelicht waarom de omschrijvingen verschillen en er toch van uit moet worden gegaan dat het een geleend bedrag betreft. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan volgen dat de bedragen 4, 5, 6, 7 en 9 betalingen door ouders aan [gedaagde] betreffen uit hoofde van (een) geldleningsovereenkomst(en) tussen ouders en [gedaagde] .
Dat verweer stuit af op het hiervoor gegeven oordeel dat de bedragen die door ouders aan [gedaagde] zijn overgemaakt met de omschrijving “lening” als geldlening zijn aan te merken. Dat sluit uit dat die betalingen door ouders aan [gedaagde] zijn gedaan op grond van een natuurlijke verbintenis.
5.De beslissing
21 februari 2024voor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder 4.25, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,