ECLI:NL:RBAMS:2024:4580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/5314
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de intrekking van de verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De intrekking vond plaats na een besluit van de eenheid Noord-Holland op 4 april 2023, waarbij de toestemming om bij [bedrijf 1] beveiligingswerkzaamheden te verrichten werd ingetrokken. Dit besluit volgde op een aangifte van mishandeling door de toenmalige partner van eiser, waarbij camerabeelden als bewijs zijn overgelegd. De rechtbank heeft op 28 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de toestemming gerechtvaardigd was op basis van de betrouwbaarheidseisen die aan beveiligers worden gesteld. Eiser had eerder toestemming gekregen voor beveiligingswerkzaamheden, maar zijn gedrag, zoals vastgelegd in processen-verbaal, werd als agressief en intimiderend beschouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voldeed aan de vereiste betrouwbaarheid en integriteit voor de beveiligingsbranche. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat niet alle belangen zijn betrokken, verworpen en geconcludeerd dat de intrekking van de toestemming rechtmatig was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van Breenen en [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de aan hem verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
Met het primaire besluit van 4 april 2023 heeft de eenheid Noord-Holland de aan eiser verleende toestemming om bij [bedrijf 1] beveiligingswerkzaamheden te verrichten, ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

1.1.
Aan eiser is in de periode van 5 augustus 2021 tot en met 12 januari 2022 bij vier afzonderlijke besluiten toestemming verleend om voor vier verschillende bedrijven werkzaamheden te mogen verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
1.2.
Op 17 november 2022 is er door de toenmalige partner van eiser aangifte gedaan vanwege mishandeling. De toenmalige partner van eiser heeft bij het doen van aangifte tegen eiser camerabeelden aan de politie gegeven. Van deze camerabeelden is op 28 november 2022 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 19 december 2022 is eiser verhoord als verdachte. Naar aanleiding van het onderzoek heeft het Openbaar Ministerie besloten eiser niet te vervolgen voor mishandeling vanwege onvoldoende bewijs.
1.3.
Aan eiser is eerst het voornemen kenbaar gemaakt de aan eiser verleende toestemming om voor vier verschillende bedrijven werkzaamheden te mogen verrichten in te trekken. Eiser heeft een zienswijze ingediend. Met het besluit van 30 maart 2023 heeft de eenheid Amsterdam de om bij [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4] beveiligingswerkzaamheden te verrichten, ingetrokken. Met het primaire besluit heeft de eenheid Noord-Holland vervolgens de toestemming om bij [bedrijf 1] beveiligingswerkzaamheden te verrichten, ingetrokken. Volgens verweerder zijn er bedenkingen tegen eiser gerezen naar aanleiding van de beschrijvingen die blijken uit de processen-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven die eisers ex-partner heeft overgelegd. Uit de camerabeelden blijkt volgens verweerder dat eiser een ruzie niet uit de weg gaat en daarbij intimiderend gedrag niet schuwt. Eiser heeft op meerdere momenten zeer agressief gedrag vertoond in de richting van zijn ex-vrouw en kinderen. Eiser schuwt daarbij zeer grof taalgebruik niet. Dit gedrag staat lijnrecht tegenover hetgeen van een beveiliger wordt verwacht, aldus verweerder. Met het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder om de intrekking van de verleende toestemming in stand te laten. Zoals op de zitting is besproken, heeft verweerder nog geen beslissing genomen op het bezwaar van eiser tegen de intrekkingen van de eenheid Amsterdam. Deze intrekkingen vallen dan ook buiten de omvang van dit geschil.
2.2.
De rechtbank beoordeelt het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit een ander feitencomplex toepast dan in het primaire besluit, heeft hij deze beroepsgrond op zitting ingetrokken. Eiser heeft ook zijn beroepsgrond ingetrokken dat hij door de intrekking niet in aanmerking komt voor een VOG [1] . De rechtbank zal deze beroepsgronden dan ook niet nader bespreken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
3.1.
Uit artikel 7, tweede lid, van de Wpbr [2] volgt dat een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk stelt die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
3.2.
Uit artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgt dat deze toestemming wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
3.3.
Uit artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr volgt dat de toestemming kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
4.1.
Verweerder komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. Deze heeft hij ingevuld met de Bpbr [3] . Volgens vaste rechtspraak [4] worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
4.2.
Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr bevat niet de
verplichtingom, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, de toestemming voor tewerkstelling bij een beveiligingsorganisatie in te trekken. Bij deze beoordeling bestaat dus ruimte voor een belangenafweging [5] . De gekozen maatregel dient afgestemd te worden op een individueel geval. Verweerder dient daartoe te motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een passende en noodzakelijke maatregel is.
Alle belangen betrokken?
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder niet alle belangen heeft betrokken in de belangenafweging. Eiser wijst onder meer erop dat hij acht jaar zonder incidenten heeft gewerkt in de beveiligingsbranche. Het steekt eiser dat de volledige schuld bij hem wordt gelegd. Volgens eiser lijkt verweerder niet te beseffen dat bij een discussie tussen partners er niet zonder meer kan worden aangenomen dat de reden hiervoor bij maar één partner ligt. Eiser stelt dat de relatie inmiddels is verbroken, waardoor de kans op herhaling minimaal is. Ook heeft eiser een verklaring van zijn voormalig partner overgelegd waaruit volgt dat zij niet had gewild dat de toestemming van eiser zou worden ingetrokken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de belangenafweging zorgvuldig verricht. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiser al acht jaar zonder incident werkzaam was in de beveiligingsbranche. Eveneens volgt uit het bestreden besluit dat de relatie tussen eiser en zijn ex-partner inmiddels is verbroken. Verweerder heeft dus deze belangen betrokken bij het besluit. Dat verweerder niet dezelfde waarde heeft gehecht aan deze belangen als eiser, maakt niet dat de belangenafweging onvolledig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Motivering
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van intrekking in dit geval passend en noodzakelijk was. Een belangenafweging zal in dit geval in het voordeel van eiser moeten vallen, aldus eiser. Verder betwist eiser dat hij de goede naam van de beveiligingsbranche zou hebben beschadigd.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser als verdachte is gehoord vanwege een mogelijke mishandeling. Ook is niet in geschil dat de vervolging van mishandeling is geseponeerd vanwege te weinig bewijs. Een opgemaakte proces-verbaal kan ertoe leiden dat een betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. De voormalig partner van eiser heeft bij haar aangifte camerabeelden overgelegd. Deze camerabeelden zijn beschreven in een proces-verbaal. Het gedrag van eiser richting zijn voormalig partner wordt door verweerder als agressief en escalerend bestempeld. Verweerder rekent daarbij eiser extra aan dat hij dit gedrag toont in het bijzijn van zijn kinderen. Eiser ontkent de omschreven gedragingen niet, maar stelt dat hieraan gebeurtenissen vooraf zijn gegaan.
6.3.
Verweerder heeft toegelicht dat de gedragingen van eiser richting zijn voormalig partner als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde wordt beschouwd. Dit maakt eiser onvoldoende betrouwbaar om voor een beveiligingsorganisatie te werken. Van een beveiliger wordt verwacht dat hij de-escalerend optreedt in situaties waarin dat nodig is. Uit het proces-verbaal blijkt volgens verweerder duidelijk dat eiser juist escalerend gedrag vertoont richting zijn voormalige partner en kinderen. Dit escalerende gedrag past niet bij hoe een goede beveiliger zich hoort te gedragen. Verweerder heeft op grond van het gedrag van eiser ernstige bedenkingen over zijn betrouwbaarheid. Verder heeft verweerder geen blijk van eiser gezien van enig reflecterend vermogen op zijn handelen. Reflecteren op de eigen handelingen is iets dat van een beveiliger wordt verwacht. De gedragingen van eiser doen schade aan de goede naam van de beveiligingsbranche. Het geven van een waarschuwing of een voorwaardelijke intrekking is hier onvoldoende; daarmee wordt niet bereikt dat de goede naam van de beveiligingsbranche geen hinder ondervindt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met voorgaande motivering zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg niet kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming. Dat eiser – zoals hij stelt – over de vereiste bekwaamheid beschikt en iedereen altijd erg tevreden over hem is, neemt dat niet weg. Vaststaat dat eiser zich heeft gedragen zoals is omschreven in het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn omschreven. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het grove taalgebruik en de agressieve houding van eiser richting zijn voormalige partner, in nabijheid van zijn kinderen, zorgwekkend zijn. Van een beveiliger mag – ook in situaties dat iemand hem erg irriteert – worden verwacht dat hij de-escalerend werkt. Eiser heeft dat in privé op meerdere momenten niet gedaan.
6.5
Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank een zwaarder belang hechten aan het algemeen belang dat is gediend bij een betrouwbare beveiliging dan aan het belang van eiser. De wens van eiser om als zelfstandige in de beveiliging te kunnen blijven werken is, hoewel voorstelbaar, onvoldoende om te oordelen dat het belang van eiser zwaarder zou moeten wegen. Gelet op de hoge eisen die gesteld mogen worden aan medewerkers in de beveiliging, hoefde verweerder aan de wens van eiser en zijn financiële belangen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Daarbij is het de rechtbank niet gebleken dat eiser niet werkzaam kan zijn in loondienst in de beveiliging. Eiser heeft immers op de zitting aangegeven dat hij nu als beveiliger vanuit een controlekamer werkzaam is. Door de intrekking van de toestemming wordt eiser dus niet belemmerd in het verkrijgen van werk waarmee hij een inkomen kan verwerven.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het intrekken van de verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten.
7.2.
Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een Verklaring Omtrent het Gedrag.
2.Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
3.Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:865.