ECLI:NL:RBAMS:2024:4719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
C/13/716076/ HA ZA 22-296
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling verdeling ex-echtgenoten na deskundigenbericht over exploitatie bedrijfshal

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de afwikkeling van de verdeling tussen ex-echtgenoten na een deskundigenbericht over de exploitatie van twee bedrijfshallen. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.P. Heeren, vordert betaling van een bedrag van € 79.267,43 van de gedaagde, die wordt bijgestaan door mr. B.N. Voogd. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 10 juli 2019 al een beslissing genomen over de exploitatie van de bedrijfshallen, en in deze procedure is een deskundige benoemd om de financiële situatie te onderzoeken. De deskundige heeft op 4 maart 2024 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat de gedaagde nog een bedrag van € 21.643,01 aan de eiseres moet betalen, gebaseerd op de verdeling van het positieve exploitatieresultaat van de bedrijfshallen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundige zijn taak correct heeft uitgevoerd en dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/716076 / HA ZA 22-296
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.P. Heeren,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.N. Voogd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de akte wijziging van eis in conventie van [eiseres] , met producties,
- de antwoordakte wijziging van eis in conventie tevens wijziging van eis in reconventie van [gedaagde] , met een productie,
- de antwoordakte wijziging van eis in reconventie van [eiseres] ,
- het deskundigenbericht van 4 maart 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] en
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis is een deskundige benoemd om de volgende vraag te beantwoorden: ‘
Hoe ziet ter uitvoering van de beslissing in het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 het exploitatieoverzicht van de inkomsten en uitgaven met betrekking tot de exploitatie van de bedrijfshal [locatie 1] en de bedrijfshal [locatie 2] over de periode 1 januari 2012 t/m 1 november 2019 eruit en dienen partijen uit hoofde daarvan nog gelden met elkaar te verrekenen?
2.2.
Na het tussenvonnis heeft [eiseres] haar eis vermeerderd. [eiseres] vordert om [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van € 79.267,43, althans € 34.268,02, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 maart 2022 en subsidiair de dag van het vonnis, en tot betaling van de proceskosten (waaronder de kosten van het deskundigenbericht, de beslagkosten en de nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente.
2.3.
[eiseres] voert aan dat zij aanspraak maakt op de helft van de huuropbrengsten met betrekking tot de bedrijfshallen. [gedaagde] stelt ten onrechte dat [eiseres] aan hem nog een bedrag is verschuldigd ten aanzien van de exploitatie van de bedrijfshallen. Uit het deskundigenrapport blijkt dat [gedaagde] nog een bedrag aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] heeft de deskundige niet of onvolledig geïnformeerd. Tot slot moet [gedaagde] aan [eiseres] beslagkosten vergoeden. De notariële verdeling van de onroerende zaak in Delft heeft plaatsgehad, zoals ook bepaald in het tussenvonnis. [eiseres] heeft gebruik moeten maken van de machtiging in de zin van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het door [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigde bedrag van € 78.494,03 is gestort op de bankrekening van de notaris, ter doorbetaling aan [gedaagde] na de verdeling. Op 28 november 2022 heeft de voorzieningenrechter aan [eiseres] verlof verleend om ter verzekering van haar vordering op [gedaagde] naar aanleiding van het door de deskundige vast te stellen exploitatieresultaat beslag te leggen onder de notaris op alle gelden die de notaris ten behoeve van [gedaagde] onder zich heeft.
2.4.
[gedaagde] heeft ook zijn eis vermeerderd en vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie (waaronder de nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente.
2.5.
[gedaagde] voert daartoe aan dat hij ertoe gedwongen is geweest deze procedure te voeren. [eiseres] heeft de veroordeling in het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank Den Haag genegeerd en daarmee de verrekening van het exploitatieresultaat gefrustreerd.
2.6.
Het definitieve rapport van E. Beelen (hierna: de deskundige) van Administratie en belastingadvieskantoor Burg en Beelen is uitgebracht op 4 maart 2024. Partijen zijn in de gelegenheid geweest richting de deskundige te reageren op de conceptrapportage. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt en de deskundige heeft naar aanleiding daarvan het rapport op enkele punten aangepast. In het definitieve rapport staat onder meer:
“(…)
Conclusie
Gezien bovenstaande kan geen oordeel gegeven worden over de volledigheid van de huurinkomsten.
Eveneens kan ik geen oordeel geven over de aard van de ontvangsten die [gedaagde] op bankrekening [rekeningnummer 1] (de privérekening van [gedaagde] ) ontvangt van Handelsonderneming [bedrijf] .
(…)
Gezien hetgeen hierboven (…) vermeld over de huuropbrengsten van [bedrijf] kan getwijfeld worden over de volledigheid van deze huuropbrengsten, echter kan ik niet met zekerheid stellen dat deze onvolledig zijn.
Alle huurinkomsten die ontvangen zijn op Rabobank [rekeningnummer 2] zijn meegenomen in het exploitatieoverzicht. Van huurinkomsten anders dan via deze bankrekening is geen bewijs gevonden.
In het vonnis van 10 juli 2019 is onder 2.38 aangegeven dat de hypotheeklasten niet thuis behoren in het exploitatieoverzicht. Derhalve zijn deze niet meegenomen in het exploitatieoverzicht. (…)
4. De beantwoording van de vragen
4.1
Beschikking Rabobank [rekeningnummer 2]
(…) In het onderzoek heb ik geconstateerd dat in de periode 1 januari 2012 tot en met eind februari 2017 betalingen zijn gedaan aan [gedaagde] of aan schuldeisers van [gedaagde] .
- Overboekingen naar Rabobank [rekeningnummer 3] , de privé bankrekening van [gedaagde] , totaal € 26.000.
- Overboekingen naar rekeningnummer [rekeningnummer 4] t.n.v. [gedaagde] , totaal € 4.000.
- Betalingen aan ScheerSanders, de advocaat van [gedaagde] , totaal € 6.562,49.
In de periode 1 januari 2012 tot en met eind februari 2017 zijn geen betalingen aan [eiseres] of aan schuldeisers van [eiseres] aangetroffen.
Hieruit concludeer ik dat de rekening bij Rabobank (…) gedurende de periode 1 januari 2012 tot en met eind februari 2017 uitsluitend ter beschikking heeft gestaan aan [gedaagde] .
4.2
Exploitatieoverzicht
Onderstaand exploitatieoverzicht geeft een positief resultaat aan van € 43.286,03. (…)
4.3
Verrekening
(…) [gedaagde] dient aan [eiseres] te voldoen 50% van het positieve exploitatieresultaat, ofwel een bedrag van € 21.643,01 ter verrekening van het exploitatieresultaat over betreffende periode. (…)”
2.7.
[eiseres] heeft geen bezwaren tegen de inhoud van het rapport van de deskundige. Primair vordert zij dat het door haar gevorderde bedrag van € 79.267,43 wordt toegewezen. Zoals uit het rapport van de deskundige blijkt, heeft [gedaagde] - die de huuropbrengsten administreerde - over de inkomsten geen volledige inzage verschaft. [gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] dan ook niet of onvoldoende weersproken. Subsidiair moet het exploitatieoverzicht worden aangevuld met in ieder geval een bedrag van € 25.250,00. Op basis van de huurovereenkomst [locatie 2] had vijf keer een bedrag van € 7.260,00 ontvangen moeten worden in plaats van twee keer dat bedrag en een voorschot van € 2.000,00. Dat betekent dat ook rekening moet worden gehouden met een opbrengst van € 19.780,00 (drie keer € 7.260,00 minus € 2.000,00). [eiseres] heeft goede gronden om te veronderstellen dat [gedaagde] meer huur heeft ontvangen. Zij verwijst naar de op pagina 5 van het rapport genoemde bedragen die kennelijk op een andere (SNS) rekening van [gedaagde] zijn gestort.
2.8.
[gedaagde] kan zich niet vinden in de bevindingen van de deskundige. Volgens [gedaagde] is de deskundige buiten de opdracht getreden door onderzoek te doen naar wie de beschikking had over de bankrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 2] (hierna [rekeningnummer 2] ). De gelden op deze rekening zijn niet (volledig) ten goede gekomen aan [gedaagde] . Daarnaast heeft de deskundige ten onrechte de hypotheeklasten niet verwerkt in het exploitatieoverzicht.
2.9.
De rechtbank volgt de bevindingen van de deskundige. De bezwaren tegen het rapport zijn niet steekhoudend en zwaarwegend. Daarvoor is het volgende van belang.
2.10.
In het deskundigenrapport staat dat [eiseres] in de periode 2 januari 2012 tot en met februari 2017 als rekeninghouder van de rekening [rekeningnummer 2] stond geregistreerd en dat [gedaagde] vanaf februari 2017 als rekeninghouder staat geregistreerd. De deskundige heeft geconstateerd dat tussen 1 januari 2012 en eind februari 2017 betalingen zijn gedaan aan [gedaagde] of aan schuldeisers van [gedaagde] . De deskundige heeft geen betalingen aan [eiseres] of aan haar schuldeisers aangetroffen. Hieruit heeft de deskundige de conclusie getrokken dat de rekening in genoemde periode uitsluitend ter beschikking van [gedaagde] stond. [gedaagde] bestrijdt dit.
2.11.
De rechtbank Den Haag heeft in het vonnis van 10 juli 2019 over dit geschilpunt al overwogen dat [gedaagde] zijn stellingen onvoldoende heeft geconcretiseerd en dat hij dient te specificeren welke bedrag van de rekening aan [eiseres] ten goede is gekomen. De rechtbank sluit zich hierbij aan. De deskundige heeft de mutaties op de rekening bekeken en hij heeft daarbij geen betalingen aan [eiseres] of aan haar schuldeisers gevonden. Daaruit heeft de deskundige de conclusie kunnen trekken dat de rekening in de betreffende periode niet ter beschikking van [eiseres] stond. Om op dit punt anders te kunnen oordelen, moet [gedaagde] specifiek laten zien wélke betalingen op welk moment ten goede zijn gekomen aan [eiseres] . Dat heeft hij niet gedaan. Verder is de deskundige niet buiten de opdracht getreden door te vermelden wie stond geregistreerd als rekeninghouder. Die informatie stond al in het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019. De deskundige heeft hieraan ook geen conclusies verbonden. De deskundige heeft conform de opdracht enkel gekeken naar de geldstromen en op grond daarvan zijn bevindingen gedeeld. Het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.12.
De deskundige heeft de hypotheeklasten niet meegenomen in het exploitatieoverzicht. Volgens [gedaagde] ten onrechte. In de vraagstelling aan de deskundige is geen beperking opgenomen en het stond de deskundige volgens [gedaagde] niet vrij om onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 die lasten buiten beschouwing te laten. De rechtbank Den Haag heeft echter in het vonnis van 10 juli 2019 beslist dat de hypotheeklasten niet thuis horen in het exploitatieoverzicht, omdat [gedaagde] deze lasten aftrekt als lasten voor de eigen woning en deze kunnen worden beschouwd als vergoeding voor het gebruik van de woning door [gedaagde] . Die beslissing heeft gezag van gewijsde. Dat betekent dat die beslissing - die dezelfde rechtsbetrekking tussen partijen betreft - bindende kracht tussen partijen heeft. Dat betekent ook dat de deskundige die lasten buiten beschouwing mocht laten. Het rapport wordt ook op dit punt gevolgd.
2.13.
[eiseres] meent dat [gedaagde] de deskundige onvolledig heeft geïnformeerd en dat het exploitatieoverzicht moet worden aangevuld. De deskundige heeft bekeken hoe hoog de huurinkomsten hadden moeten zijn voor [locatie 2] , gelet op de huurovereenkomst voor die bedrijfshal. De inkomsten die de deskundige heeft kunnen traceren, komen uit op een lager bedrag. Volgens de deskundige kan worden getwijfeld aan de volledigheid van de huuropbrengsten, maar kan niet met zekerheid worden gezegd dat deze onvolledig zijn, oftewel dat meer huur is ontvangen. De deskundige moet het daarbij doen met de stukken die hij krijgt aangeleverd. De deskundige heeft op inzichtelijke wijze laten zien welke geldstromen hij heeft bekeken. De deskundige is tot de slotsom gekomen dat de ontvangsten afkomstig van Handelsonderneming [bedrijf] op de rekening bij de SNS Bank eindigend op [rekeningnummer 1] niet zonder meer kunnen worden aangemerkt als huurinkomsten. Dat heeft hij ook toegelicht.
2.14.
Dat kan worden getwijfeld aan de volledigheid van de informatie en dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de inkomsten die zijn binnengekomen op genoemde rekening bij de SNS Bank, kan er dan ook niet toe leiden dat van een hoger resultaat moet worden uitgegaan. Er zijn geen concrete gegevens, zoals bijvoorbeeld een omschrijving bij een overschrijving die doet vermoeden dat het gaat om huurinkomsten of overgemaakte bedragen die overeenkomen met de overeengekomen huurtermijnen, om op dit punt tot een andere slotsom te komen. Dat de stukken niet volledig zijn, betekent ook niet dat het door [eiseres] primair gevorderde bedrag als onvoldoende weersproken moet worden toegewezen. [gedaagde] bestrijdt weldegelijk de hoogte van dat bedrag. Het exploitatieoverzicht zal niet worden aangevuld met (extra) huurinkomsten.
2.15.
Slotsom is dan ook dat het resultaat van de exploitatie van de bedrijfshallen [locatie 1] en [locatie 2] ingevolge het deskundigenrapport wordt vastgesteld op € 43.286,01. [gedaagde] moet in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap die heeft bestaan aan [eiseres] een bedrag van € 21.643,01 betalen. [gedaagde] wordt in conventie veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
2.16.
De door [eiseres] in conventie gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 21 december 2022, de datum waarop [eiseres] haar wijziging van eis heeft ingediend.
2.17.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie veroordeeld in de proceskosten. Dat partijen ex-echtgenoten zijn, is in dit geval geen grond om de proceskosten zoals gebruikelijk te compenseren. Partijen zijn al langere tijd uit elkaar en zij hebben veelvuldig geprocedeerd. De proceskosten aan de kant van [eiseres] worden aan de hand van het toe te wijzen bedrag tot op heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 127,42
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat
1.965,00 (2,5 punten × € 786,00)
Totaal € 3.393,42
2.18.
[gedaagde] wordt in conventie ook veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. De vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 678,93 voor verschotten (griffierecht € 314,00 en € 364,39 explootkosten) en € 786,00 voor salaris advocaat (totaal € 1.464,93). De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na dit vonnis.
2.19.
De vorderingen in reconventie worden afgewezen. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . Vanwege de samenhang met de (gewijzigde eis in) conventie worden die kosten als volgt vastgesteld. Er wordt één punt toegekend aan de conclusie van antwoord in reconventie. In de kostenvergoeding in conventie zijn al punten toegekend voor de mondelinge behandeling en voor de reactie van [eiseres] op het deskundigenbericht. De proceskosten worden daarom begroot op € 1.929,00.
2.20.
Partijen moeten in gelijke mate de kosten van het deskundigenonderzoek betalen. Zij hebben beiden de verdeling van het exploitatieresultaat gevorderd. [eiseres] en [gedaagde] hebben de kosten al als voorschot betaald. Een veroordeling blijft daarom achterwege.
2.21.
Zowel in conventie als in reconventie krijgt [eiseres] grotendeels gelijk. Dat betekent dat [gedaagde] ook de nakosten van in totaal € 278,00 (plus de kosten van betekening) moet betalen aan [eiseres] . De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld onder de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 21.643,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 december 2022, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, begroot op 1.464,93, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 3.393,42, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslagkosten en de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.929,00,
in conventie en in reconventie
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, aan de zijde van [eiseres] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 278,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien [gedaagde] hier niet tijdig aan voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald en
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.