ECLI:NL:RBAMS:2024:4846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
24/3777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, afgewezen. Verzoeker, die in 2023 mantelverzorger was, heeft sinds januari 2024 geen inkomsten meer en heeft zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag op 18 juni 2024 afgewezen, omdat de bijstandsbehoeftigheid niet kon worden vastgesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoeker zijn financiële situatie niet duidelijk heeft gemaakt. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het vermogen van verzoeker niet kan worden vastgesteld, mede door de verwevenheid van zijn financiën met die van zijn ex-vriendin. De voorzieningenrechter benadrukt dat het van groot belang is dat verzoeker meewerkt aan het onderzoek naar zijn financiële situatie.

Uiteindelijk weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker en het college af en komt tot de conclusie dat het belang van het college om de aanvraag op juistheid en volledigheid te controleren zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om bijstand te ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat het college vooralsnog geen bijstand hoeft uit te betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3777

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 18 juni 2024 afgewezen, omdat de bijstandsbehoeftigheid van verzoeker niet kan worden vastgesteld. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. M. Booij als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat aan verzoeker een bijstandsuitkering, dan wel een voorschot daarop, wordt verleend ter bestrijding van de noodzakelijke kosten van zijn levensonderhoud.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker voert in dit verband aan dat hij zonder bijstandsuitkering in een financieel onderhoudbare situatie verkeert. In 2023 was verzoeker mantelverzorger van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) en ontving hij inkomsten vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) van [naam] . Deze inkomstenbron is per 31 december 2023 gestopt. In januari 2024 heeft verzoeker nog een nabetaling van december 2023 gestort gekregen. Vanaf die datum heeft verzoeker geen inkomsten meer en is hij afhankelijk van charitas. Zijn reserves zijn inmiddels ook op. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening hiermee gegeven.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
5.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter daar niet aan gebonden.
5.2.
De voorzieningenrechter volgt het college in het standpunt dat verzoeker zijn financiële situatie voorafgaande aan zijn aanvraag om bijstand onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Op de door verzoeker overgelegde bankafschriften is te zien dat verzoeker met [naam] een Rabocard Mastercard (de creditcard) heeft. Tussen 1 maart 2024 en 18 juni 2024 werd op de creditcardrekening
€ 5.353,23 bijgeschreven en € 5.689,05 afgeschreven. Verzoeker heeft toegelicht dat hij tijdens zijn relatie met [naam] de creditcard heeft aangevraagd voor plannen die ze samen hadden, maar ook voor eigen gebruik. Nadat verzoeker en [naam] uit elkaar zijn gegaan heeft hij toegestaan zij de creditcard bleef gebruiken, zolang zij ervoor zorgt dat de creditcard uiterlijk de 27e van de maand is bijgevuld. Hoewel uit de bankafschriften blijkt dat er inderdaad geld door [naam] aan verzoeker wordt betaald, wat hij vervolgens weer doorstort op de creditcard, zijn er ook andere stortingen en transacties te zien op de bankafschriften waarvan op dit moment nog niet duidelijk is geworden waar deze geldstromen vandaan komen. Gelet op de verwevenheid tussen de financiën van [naam] en verzoeker en het feit dat de rekeningen niet inzichtelijk zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college tot de conclusie kon komen dat het vermogen van verzoeker niet is vast te stellen. Het vermogen van verzoeker dient in bezwaar dan ook nader te worden onderzocht. Dat verzoeker de creditcard inmiddels heeft geblokkeerd, kan worden meegenomen in de heroverweging, maar maakt niet dat het college op dit moment niet tot het bestreden besluit had kunnen komen.
5.3.
Op zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij alle transacties kan verklaren en bereid is om mee te werken. Echter is op de zitting, maar zoals uit het dossier blijkt ook al eerder bij het gemeenteloket, gebleken dat verzoeker snel en hoog in zijn emotie kan schieten wanneer op zijn toelichtingen wordt doorgevraagd. De voorzieningenrechter heeft gemerkt dat verzoeker wantrouwend is naar de personen en instanties die hem willen helpen, waardoor het lastig is om in gesprek te blijven met verzoeker. Terwijl dit gesprek met verzoeker nou juist van belang is om de geldstromen van verzoeker te begrijpen. Ook in bezwaar – of bij een nieuwe aanvraag – zullen de ambtenaren van de gemeente weer veel vragen stellen over de bankafschriften en ook nadere vragen stellen bij de toelichtingen die verzoeker geeft. Het doorvragen betekent niet dat de ambtenaren van de gemeente verzoeker niet geloven, maar gelet op het feit dat het gaat om publiek geld is het de taak van de ambtenaren van de gemeente om goed te controleren of iemand bijstand nodig heeft. Juridisch is het ook zo dat indien verzoeker niet aannemelijk maakt dat hij bijstand nodig heeft, en zijn financiële situatie niet duidelijk wordt, de bijstand kan worden afgewezen. [1] Het is dan ook van groot belang voor verzoeker dat hij niet alleen zegt dat hij bereid is om mee te werken, maar dat hij dat ook gaat laten zien in de gesprekken met de ambtenaren van de gemeente.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter weegt ten slotte de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt af. Op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens heeft het bezwaar van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Het belang van het college om de aanvraag op juistheid en volledigheid te controleren aangezien het gaat om de uitgave van publiek geld, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verzoeker om bijstand te ontvangen. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in dit geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen bijstand aan verzoekster hoeft uit te betalen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2066, waarin wordt overwogen dat de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel rust op verzoeker als aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn financiële situatie.