In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant, een zanger en presentator, had op 20 december 2018 een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat het college van mening was dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellant had weliswaar enkele optredens gehad, maar volgens het college had hij geen inkomsten gegenereerd en ontbrak het aan een administratie van zijn activiteiten.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn activiteiten als zanger en presentator. Tijdens de zitting heeft appellant verklaard dat hij met vrienden muziek maakt en dat hij nooit een vergoeding heeft gevraagd of ontvangen voor zijn optredens. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van appellant en dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd en bepaald dat appellant met ingang van 20 december 2018 recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Daarnaast heeft de Raad ook de terugvordering van eerder verstrekte voorschotten vernietigd, omdat deze niet meer aan de orde was nu appellant recht op bijstand is toegekend. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.600,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 20 september 2022.