ECLI:NL:RBAMS:2024:4855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
13/091152-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere strafbare feiten, waaronder wapenbezit en mishandeling

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van wapens en het mishandelen van een minderjarige. De verdachte is op 15 maart 2024 aangehouden na een verkeerscontrole, waarbij op zijn telefoon een foto van een vuurwapen werd aangetroffen. Dit leidde tot een doorzoeking van zijn woning, waar verschillende wapens, munitie en cocaïne werden gevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bewoner van de woning kan worden aangemerkt en dat hij wetenschap had van de aangetroffen goederen. In een tweede zaak, op 4 oktober 2023, heeft de verdachte een minderjarige, [slachtoffer], gedwongen om mee naar buiten te komen en hem in het gezicht geslagen. De rechtbank achtte de dwang en mishandeling bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien het feit dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen en een pro-criminele houding vertoont.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/091152-24 (zaak A), 13/083470-24 (zaak B)
(ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen tenuitvoerleggging: 15/167155-22, 23/001172-22 en 22/000814-21
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] (reclasseringswerker bij Reclassering Nederland) als deskundige gehoord.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
1. medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer wapens en munitie van categorie III op 15 maart 2024 te Amsterdam.
2. medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 8,8 gram cocaïne op 15 maart 2024 te Amsterdam.
3. medeplegen van het voorhanden hebben van 1 stuk knalvuurwerk (Cobra 6) op 15 maart 2024 te Amsterdam.
4. medeplegen van witwassen op 15 maart 2024 te Amsterdam.
ten aanzien van zaak B
1. dwang van [slachtoffer] op 4 oktober 2023 te Amsterdam.
2. mishandeling van [slachtoffer] op 4 oktober 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I welke aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, omdat verdachte als bewoner van de woning kan worden aangemerkt en wetenschap van en beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen had.
Ten aanzien van feit 4 bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het witwassen van het geldbedrag - in Zlotych - dat in de berging van de woning is aangetroffen. Voor het overige onder feit 4 tenlastegelegde verzoekt de officier verdachte vrij te spreken.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drie vuurwapens, de munitie en de cocaïne in de woning en de Cobra 6 in de berging van de woning van zijn ex-partner. Daarnaast had hij geen beschikkingsmacht over deze goederen, omdat hij niet in de woning verbleef. Dat op één van de wapens DNA van verdachte is aangetroffen, betekent niet dat kan worden bewezen dat cliënt de bewustheid van en beschikkingsmacht over dat wapen had. Evenmin kan worden uitgesloten dat deze sporen door middel van overdracht via een andere persoon op het wapen terecht zijn gekomen.
Ten aanzien van zaak B
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Hiertoe is aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 284 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] is niet dusdanig aangetast dat er sprake is geweest van psychische druk, waaraan hij geen weerstand kon bieden, om iets te dulden. Er is daarom geen sprake van een feitelijkheid zoals bedoeld in genoemd artikel, noch zijn de handelingen wederrechtelijk, noch was er opzet op eventuele wederrechtelijkheid.
Evenmin is er sprake geweest van mishandeling van [slachtoffer] , omdat er geen lichamelijk letsel of pijn is toegebracht, noch opzet is geweest op het toebrengen daarvan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Feiten 1, 2, en 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 maart 2024 is verdachte aangehouden op grond van artikel 9 Wegenverkeerswet. Na zijn insluitingsfouillering zag de politie op de telefoon van verdachte als screensaver een foto waarop een hand te zien was die een vuurwapen vasthield. De tatoeage op de hand van verdachte kwam overeen met de tatoeage op de hand op de foto. Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat verdachte als vuurwapengevaarlijk geregistreerd stond. Kort daarna ontving de politie van [naam] , wonende op het [adres 1] , het verzoek om afgifte van de huissleutel die bij verdachte was ingenomen. Verder bleek uit de politiesystemen dat verdachte en [naam] in de voorgaande maanden meermalen samen geregistreerd waren en dat verdachte eerder op [adres 1] ingeschreven had gestaan.
Hierop heeft op 15 maart 2024 een doorzoeking van de woning aan [adres 1] (hierna: de woning) plaatsgevonden. In de woning zijn op de buffetkast in de woonkamer een tasje met daarin drie (vuur)wapens en een kistje met daarin wit poeder, in totaal 8,21 gram bevattende cocaïne, aangetroffen. De wapens betroffen twee vuurwapens, te weten een gas-alarmrevolver en een pistool. Het derde wapen was een startpistool. Uit onderzoek is gebleken dat het pistool was voorzien van een patroonhouder met daarin negen kogelpatronen en dat het startpistool was voorzien van een patroonhouder met vijf knalpatronen. In een tas die aan een kapstok hing werd nog één kogelpatroon aangetroffen, van hetzelfde kaliber als de patronen die in het pistool zaten en twintig knalpatronen geschikt voor het startpistool. In de slaapkamer werd op de kast een geldbundel aangetroffen, in totaal € 8.950, en onder het bed werd administratie van verdachte aangetroffen. In de bij de woning behorende berging, die met een sleutel van de sleutelbos van verdachte werd geopend, werd een Cobra 6, professioneel vuurwerk lijst III, aangetroffen.
Op de ruwe delen van het aangetroffen startpistool en de voor- en binnenzijde van de loop van het pistool is DNA aangetroffen dat in beide gevallen zeer waarschijnlijk van verdachte afkomstig is.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat de aangetroffen geldbundel en de aangetroffen administratie weliswaar van hem waren, maar de overige goederen niet. Hij had ook geen wetenschap van die goederen en evenmin de beschikkingsmacht daarover, omdat het niet zijn woning was maar de woning van zijn ex-vrouw en hun gezamenlijke kinderen. Hij verbleef al lange tijd niet in de woning en kwam slechts in de woning op bezoek vanwege de kinderen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Deze aanname kan worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. De eerste vraag die de rechtbank daarom zal beantwoorden is of verdachte als bewoner van de woning kan worden aangemerkt.
De ex-vrouw van verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij samen met verdachte en hun kinderen in de woning woont en dat hij bij haar verblijft. Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat zijn telefoon in de periode van 15 oktober 2023 tot en met 15 maart 2024, vrijwel dagelijks in de nachtelijke en/of vroege ochtenduren uitstraalde op [adres 2] , vlakbij het [adres 1] . Daarnaast bevond (een deel van) zijn administratie zich onder het bed in de slaapkamer en had hij een geldbedrag van in totaal € 8.950 opgeborgen in de woning. Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verdachte zijn vaste verblijf had in de woning.
Verdachte heeft ter zitting, voor het eerst, verklaard dat zijn telefoon dagelijks uitpeilde op [adres 2] , omdat hij die gehele periode bij zijn moeder in [adres 3] heeft verbleven en dat deze woning in de buurt ligt van de woning van zijn ex-vrouw. Aan het begin van de zitting verklaarde verdachte echter nog dat hij op verschillende adressen verbleef. Gezien de wisselende verklaringen van verdachte, het feit dat hij op zitting voor het eerst heeft verklaard over het verblijf bij zijn moeder en de strijdigheid met de verklaring van zijn ex-vrouw over zijn verblijf in de woning, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij daar niet of nauwelijks verbleef. Bovendien valt niet in te zien waarom hij zijn administratie en het grote contante geldbedrag in een andere woning zou bewaren dan de woning waar hij daadwerkelijk verblijft. Verdachte heeft daar ook geen goede verklaring voor gegeven. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte als bewoner van de woning is aan te merken.
De wapens en de cocaïne zijn aangetroffen in respectievelijk een tasje en een kistje die in het zicht en binnen handbereik stonden op de kast in de woonkamer. De losse patronen zijn aangetroffen in een tas die aan een kapstok hing en de Cobra 6 is aangetroffen in de kelderbox waartoe verdachte eveneens toegang had. Op één van de wapens die op de kast lag, zijn bovendien DNA sporen van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard de goederen nooit te hebben gezien, niet te weten wie die goederen in de woning heeft gelegd en niet te weten hoe zijn DNA op het wapen terecht is gekomen. Verdachte heeft dus geen aannemelijke verklaring gegeven op grond waarvan de rechtbank moet concluderen dat verdachte niet de beschikking over en wetenschap van de aangetroffen goederen zou hebben gehad.
Gezien het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt en gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat genoegzaam vast dat verdachte op 15 maart 2024 tezamen en in vereniging met een ander – zijn ex-vrouw [naam] – de wapens, de munitie, de cocaïne en de Cobra 6 bewust aanwezig heeft gehad en daarover heeft kunnen beschikken. De rechtbank acht medeplegen bewezen, omdat [naam] eveneens bewoner is van de woning, de goederen in het zicht en binnen handbereik lagen en zij op grond van de foto waarop verdachte een wapen vasthoudt (waarop een vrouwenhand met ring te zien is, welke ring overeenkomt met een ring die onder haar in beslag is genomen) gelinkt kan worden aan het wapenbezit van verdachte. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals weergegeven onder punt 4.
Feit 4
Ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde is de rechtbank – evenals de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich op 15 maart 2015 schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat de in de woning en berging aangetroffen geldbedragen en luxe goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde.
4.3.2.
Zaak B
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 4 oktober 2023 is verdachte met zijn broer naar de school van [slachtoffer] gegaan om bij [slachtoffer] , zoals verdachte zegt, verhaal te halen. Verdachte heeft [slachtoffer] in de school opgezocht, hij heeft hem vastgepakt bij zijn nek en hem, terwijl hij hem bij zijn nek bleef vasthouden, naar buiten gedirigeerd. Buiten heeft verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht geslagen. Deze handelingen zijn op camerabeelden te zien en een getuige heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen.
De verdachte voert aan dat er geen sprake was van dwang in de zin van artikel 284 Sr en evenmin dat er sprake was van mishandeling. Hij zou [slachtoffer] niet echt vast hebben gehouden bij zijn nek en hij zou hem ook geen pijn hebben gedaan, noch willen doen, met de tik op de wang.
De rechtbank is van oordeel dat de voormelde gedragingen van verdachte in de school naar de uiterlijke verschijningsvorm erop neerkomen dat [slachtoffer] tegen zijn zin door verdachte mee naar buiten is gevoerd om verhaal te kunnen halen. Verdachte heeft hierbij als volwassen man gebruik gemaakt van zijn natuurlijk overwicht over de tiener [slachtoffer] . Buiten de school heeft verdachte [slachtoffer] aangesproken en, na een woordenwisseling, op zijn wang geslagen.
Hoewel [slachtoffer] zelf heeft gezegd dat verdachte hem (verder) geen pijn heeft gedaan, blijkt uit de verklaring van de getuige dat het niet een zacht tikje was. De getuige omschrijft het als een harde “bitchslap” en zegt dat het geluid van de klap ook te horen was. De rechtbank maakt hieruit op dat er wel sprake was van enige kracht. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij boos werd, dat het “tikje” misschien wel harder was aangekomen dan hij had bedoeld, maar dat hij niet de bedoeling had [slachtoffer] pijn te doen. Hoewel verdachte wellicht niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] te mishandelen, heeft hij [slachtoffer] wel geslagen en zoals hiervoor overwogen, is dat met enige kracht gebeurd. Omdat een klap met enige kracht in het gezicht in het algemeen als pijnlijk wordt ervaren, kwalificeert het handelen van verdachte wel als mishandeling.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde dwang en mishandeling, gelet op de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen en de voorgaande overwegingen, bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1
op 15 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk FHN, model Pistole Modell 27, kaliber 7.65mm, en
- een gas- en alarmrevolver, van het merk UMAREX, model Smith & Wesson Chiefs Special, kaliber 9mm rand-knal, zijnde vuurwapens in de vorm van een revolver of pistool, en een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een alarmpistool, van het merk BBM, model GAP, kaliber 9mm knal, en
- munitie van categorie III, te weten 10 patronen, van het kaliber 7.65mm, en
- munitie van categorie III, te weten 25 patronen, van het merk Podjeda, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
2
op 15 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,21 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 15 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, al dan niet opzettelijk, 1 stuk knalvuurwerk (Cobra 6) (lijst III), in elk geval professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B
1
op 4 oktober 2023 te Amsterdam, een ander, te weten [slachtoffer] , door een feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten die [slachtoffer] te bewegen om (mee) de school uit te lopen, door die [slachtoffer] in en/of om zijn nek vast te pakken en hem op deze manier mee te nemen naar het schoolplein;
2
op 4 oktober 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in zijn gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 12 juni 2024.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten. De verbalisanten zien verdachte op 15 maart 2024 rijden in een voertuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Hierop is verdachte aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Daar zien de verbalisanten op de telefoon van verdachte een foto waarop een hand een vuurwapen vasthoudt. Dit is de aanleiding geweest van nader onderzoek en dat onderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in een doorzoeking van de woning. Daar zijn drie wapens, munitie en een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In de berging treffen de verbalisanten één stuk knalvuurwerk (een Cobra 6) aan. Het aanwezig hebben van wapens en munitie kan gemakkelijk leiden tot het gebruik ervan en vormt daarom een onaanvaardbaar risico in de maatschappij. Verdachte heeft de wapens en verdovende middelen bovendien bewaard in een woning waar ook zijn kinderen verblijven, terwijl deze – zeer gevaarlijke – goederen binnen handbereik lagen. De rechtbank acht dit zeer onverantwoord en rekent dit verdachte zwaar aan. Bovendien leidt ongeoorloofd wapenbezit tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving en is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid.
Daarnaast heeft verdachte zich op 4 oktober 2023 schuldig gemaakt aan dwang en mishandeling van een leerling op een school. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij slechts verhaal wilde komen halen bij het slachtoffer omdat die zijn nichtje zou hebben gepest. Verdachte is – samen met zijn broer – naar de school gegaan en is de school van het slachtoffer in gelopen, waar hij niets te zoeken had, en heeft het slachtoffer op intimiderende gedwongen om mee de school uit te lopen. Vervolgens heeft hij het slachtoffer op het schoolplein in zijn gezicht geslagen. Het slachtoffer is een minderjarige jongen van 15 jaar oud, verdachte en zijn broer zijn grote, volwassen mannen. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Een school is een plek waar kinderen zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, wat het handelen van verdachte des te kwalijker maakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 juni 2024, waaruit blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor vermogens- en geweldsdelicten. Verdachte lijkt voor een levensstijl te kiezen waarbij hij strafbare feiten allerminst uit de weg gaat, zo blijkt uit zijn documentatie maar ook uit het feit dat hij als screensaver een foto kiest waarop hij een wapen vasthoudt.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 juni 2024, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte heeft een uitgebreid justitieel verleden. Op diverse leefgebieden zijn er problemen en de risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Tot op heden is het verdachte, ook met de inzet van interventies, niet gelukt om de nodige verandering aan te brengen. Van een klinische opname is nog geen sprake geweest. Verdachte erkent zijn problemen en ook dat hij hulp nodig heeft om de nodige veranderingen in zijn leven aan te brengen. Gedurende een traject is het noodzakelijk dat er door het uitvoeren van diagnostiek meer zicht komt op zijn functioneren. Met deze informatie kan ervoor gezorgd worden dat interventies zo goed mogelijk aansluiten en daarmee is de kans groter dat interventies ook daadwerkelijk effect zullen hebben.
De reclassering adviseert een voorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij de reclassering hoopt dat dit voor verdachte een goede stok achter de deur is om dit keer wel zijn motivatie vast te houden. De focus dient ook te liggen op de kansen en samenwerking met verdachte. De reclassering ziet graag dat verdachte vanuit detentie naar een kliniek gaat en daarop aansluitend begeleid gaat wonen en een ambulante behandeling krijgt. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 14 juni 2024 reclasseringswerker [naam reclasseringsmedewerker] , als deskundige gehoord en zij heeft dit advies bevestigd.
Strafoplegging
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de vereisten voor oplegging van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel. Toch ziet de rechtbank aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
Verdachte heeft zich tot op heden veelvuldig onttrokken aan toezichten van de reclassering en zich niet gehouden aan gemaakte afspraken. Ook aan Elektronische Monitoring heeft verdachte zich tijdens een lopend toezicht onttrokken. Uit eerdere reclasseringsadviezen blijkt dat sprake is van problematiek aangaande huisvesting. Verdachte geeft zelf aan geen vaste verblijfplaats te hebben en wisselend bij familie of vrienden in/om Amsterdam te verblijven. Hij zou ook geregeld bij zijn moeder verblijven, maar verblijft ook bij zijn ex-vrouw. Verdachte heeft dus geen vaste woon- of verblijfplaats. Daarnaast is sprake van problematiek op meerdere levensgebieden en is sprake van een pro-criminele houding bij verdachte. Een behandeling in een kliniek waarin gewerkt kan worden aan deze problematiek ter voorkoming van recidive in de toekomst, zou in beginsel een goed idee zijn. De rechtbank ziet echter bij verdachte een duidelijk patroon waarbij hij in detentie – en zoals in dit geval onder dreiging van de ISD-maatregel – een gemotiveerde indruk maakt en aangeeft zich aan alle voorwaarden te zullen houden, maar eenmaal buiten gebeurt dit niet en komt hij zijn afspraken niet na. Gelet hierop vindt de rechtbank het onwenselijk dat verdachte op vrije voeten komt zonder dat er een concreet behandelplan ligt en er een plek voor hem in een zorginstelling is Bij deze stand van zaken vindt de rechtbank dat er geen degelijke basis is voor het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank zal deze maatregel daarom niet opleggen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het feit dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en in een kort tijdsbestek meerdere malen is veroordeeld, vindt de rechtbank een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van de LOVS voor het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en munitie. De rechtbank acht het van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd zodat verdachte aan de slag kan gaan met de reclassering en aan hem in dat kader passende hulp wordt geboden. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor de behandeling zoals door reclassering is geadviseerd, zij het in het kader van de voorwaardelijke ISD maatregel. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ook zonder de voorwaardelijke ISD maatregel, maar in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, de behandeling wil volgen die voor hem noodzakelijk wordt geacht om aan zijn problematiek te kunnen werken en zich ook aan de overige voorwaarden zal willen houden. De rechtbank hoopt dat er na zijn detentie zicht is op een plek in een zorginstelling en dat er een concreet behandelplan ligt, zodat hij met hulp van de reclassering kan werken aan zijn problemen.
Alles overwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden als bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan middelencontrole, een en ander zoals hieronder opgenomen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • een zilverkleurig Rolex horloge, omschrijving PL1300-2024061917-G6476381;
  • een zwarte Apple 12/13, omschrijving PL1300-2024061917-6476205.
Nu de officier van justitie heeft aangegeven dat het horloge en de telefoon aan verdachte kunnen worden teruggegeven zal de rechtbank de teruggave daarvan gelasten aan verdachte.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich de op 14 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers
15/167155-22,
23/001172-22en
22/000814-21.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
15/167155-22betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 januari 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
131 dagenniet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
23/001172-22betreft het onherroepelijk geworden arrest d.d. 10 januari 2023 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
30 dagenniet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
22/000814-21betreft het onherroepelijk geworden arrest d.d. 16 juni 2022 van het gerechtshof Den Haag, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
1 weekniet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat in alle drie de zaken met bovenvermelde parketnummers de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Gelet op de vordering tot oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel, heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de proeftijd te verlengen. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen in de zaken met parketnummers
15/167155-22, 23/001172-22en
22/000814-21te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 284 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit en artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
Feit 1
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
ten aanzien van zaak B
Feit 1
een ander door enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Feit 2
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder zaak A en B bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Ook dient veroordeelde mee te werken aan het uitvoeren van diagnostiek om zo meer zicht te krijgen op zijn functioneren. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Ook dient veroordeelde mee te werken aan het uitvoeren van diagnostiek om zo meer zicht te krijgen op zijn functioneren. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
4.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft indien nodig in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering
voor hem heeft opgesteld.
5.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
6.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan budgetbeheer/bewindvoering en schuldhulpverlening. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
7.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van het beslag in zaak A
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een zilverkleurig Rolex horloge, omschrijving PL1300-2024061917-G6476381;
  • een zwarte Apple 12/13, omschrijving PL1300-2024061917-6476205.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 15/167155-22
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 3 januari 2023, namelijk een
gevangenisstraf van 131 (honderdeenendertig) dagen.
Parketnummer 23/001172-22
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 10 januari 2023, namelijk een
gevangenisstraf van 30 (dertig) dagen.
Parketnummer 22/000814-21
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 16 juni 2022, namelijk een
gevangenisstraf van 1 (één) week.
Ten aanzien van zaak A
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en mr. S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2024.
[... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
  • [... 1]
[... 2]
[... 6]
[... 4]

13.[... 5]

[... 5]

4.[... 5]

[... 5]