ECLI:NL:RBAMS:2024:495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AMS 23/3345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een WIA-aanvraag en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag beoordeeld. Eiser, die 34,08% arbeidsongeschikt is geacht, betwist de vaststelling van zijn resterende verdiencapaciteit door het Uwv. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgt de argumenten van eiser niet, die stelt dat het Uwv de resterende verdiencapaciteit in strijd met de wet heeft vastgesteld door slechts drie van de vijf aangezegde functies te gebruiken. De rechtbank concludeert dat de Wet WIA en het Schattingsbesluit niet vereisen dat ook de reservefuncties worden betrokken bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving niet tegen het aanzeggen van reservefuncties verzet, mits er ten minste drie functies zijn geduid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (Uwv)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering [1] .
1.1.
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 10 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft laatstelijk gewerkt als [functie] . Eiser was voor 37,93 uur in dienst bij [een restaurant 1] . Daarna heeft eiser voor gemiddeld 24,83 per uur gewerkt als [functie] bij [een restaurant 2] en voor de overige uren een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Eiser heeft zich per 20 december 2019 ziekgemeld nadat hij een hartinfarct had doorgemaakt. Sindsdien heeft eiser zowel fysieke als psychische klachten. Het Uwv heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend tot 17 december 2021.
3. Op 13 september 2021 heeft eiser een WIA-aanvraag ingediend. Eiser is op
9 september 2022 gezien op het spreekuur van een arts van het Uwv. In zijn rapport van
2 november 2022 - getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts van het Uwv - heeft de arts geconcludeerd dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft eiser in zijn rapport van 5 oktober 2022 op basis van de FML ongeschikt geacht voor zijn eigen werk, maar wel andere geschikte functies voor eiser geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft eisers arbeidsongeschiktheidspercentage op basis van deze functies berekend op 28,81%. Het Uwv heeft met het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In het rapport van 2 november 2022 heeft de arts van het Uwv naar aanleiding van ontvangen medische informatie van de behandelaar van eiser geconcludeerd dat deze niet leiden tot aanvullende beperkingen.
4. Omdat eiser het niet eens was met deze afwijzing, heeft hij bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het Uwv eisers bezwaar ongegrond verklaard en zich daarbij gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, beide van 25 april 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primair medisch oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift het maatmaninkomen aangepast naar € 11,85 per uur en een aantal van de voor eiser geselecteerde functies laten vervallen. Op basis van geschikte alternatieve functies wordt eiser nu voor 34,08% arbeidsongeschikt geacht.
5. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor eiser de volgende functies geselecteerd: medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code: 111161), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code: 372060) en huishoudelijk medewerker (SBC-code: 111333). Daarnaast acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook de functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code: 111171) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code: 111010) geschikt, maar deze worden niet meegewogen bij het bepalen van het maatmaninkomen (de zogenaamde ‘reservefuncties’).

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of het Uwv de WIA-aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat hij per 17 december 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eisers aanvraag terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Het standpunt van eiser

9.1.
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat het Uwv zijn resterende verdiencapaciteit in strijd met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft gebaseerd op slechts drie van de vijf functies die eiser zijn aangezegd. Het is staande praktijk dat het Uwv van de vijf aangezegde functies de drie best betaalde functies selecteert om het maatmaninkomen te bepalen, maar deze praktijk is volgens eiser onwettig. Artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit bepaalt immers dat de algemeen geaccepteerde arbeid “nader wordt omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies”. Als er meer dan drie functies worden geduid, wordt de algemeen geaccepteerde arbeid dus omschreven in de vorm van meer dan drie functies, aldus eiser. Artikel 10, onder b, van het Schattingsbesluit verwijst vervolgens naar deze functies en niet naar de eerste drie ervan. Het loon van de middelste van alle vijf geduide functies dient daarom in aanmerking te worden genomen. De wet spreekt niet van ‘reservefuncties’, dus de vierde en verder geduide functies maken volledig deel uit van de nadere omschrijving van de algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit.
9.2.
Eiser stelt dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage daarom vastgesteld had moeten worden op 51,98%. De middelste van de vijf geduide en aangezegde functies is die van huishoudelijk medewerker (SBC-code: 111333) met een loonwaarde van € 11,07 per uur. De resterende verdiencapaciteit per uur wordt berekend op basis van de kleinste urenomvang van de geduide functies: die van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) met 19,50 uur per week. De resterende verdiencapaciteit wordt dan € 5,69 [2] , hetgeen leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 51,98%. [3]
Het standpunt van het Uwv
9.3.
Ter zitting heeft het Uwv betoogd dat de reservefuncties worden opgenomen om een betrokkene een breder beeld te geven van de mogelijke functies die hij met de vastgestelde beperkingen zou kunnen uitoefenen. In het geval één van de eerste drie genoemde functies in beroep komt te vervallen, omdat deze toch niet geschikt blijkt, wordt een van de reservefuncties geduid. Het alvast duiden van reservefuncties bespaart daarmee tijd; als het Uwv het minimum van drie functies zou duiden en één daarvan vervalt, zou immers een nieuwe besluitvormingsronde nodig zijn om te voldoen aan het wettelijk minimum van drie functies. Deze staande praktijk is volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) niet onwettig.
Het oordeel van de rechtbank
10.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt en overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het betoog van eiser niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet WIA of het Schattingsbesluit. Immers, in lijn met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit zijn voor eiser ten minste drie functies geduid, namelijk de hiervoor genoemde drie functies medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code: 111161), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code: 372060) en huishoudelijk medewerker (SBC-code: 111333). Vervolgens is conform artikel 10, eerste lid, onder b, van het Schattingsbesluit bij de berekening van eisers resterende verdiencapaciteit het loon van de middelste van deze drie functies in aanmerking genomen.
10.2
De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet WIA of het Schattingsbesluit bieden naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat het Uwv gehouden is om ook de aangezegde reservefuncties aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag te leggen. De rechtbank volgt daarbij dus niet het standpunt dat de reservefuncties ‘geselecteerde functies’ zijn of onderdeel van wat het Uwv in een geval beschouwt als algemeen geaccepteerde en voor de betrokkene geschikte arbeid in de zin van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit. Het onderscheid tussen de ‘geselecteerde functies’ en de reservefuncties is nu juist dat deze reservefuncties niet aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag liggen. De Wet WIA of het Schattingsbesluit verzetten zich niet tegen het aanzeggen van reservefuncties omwille van een beter inzicht in de arbeidsmogelijkheden en tijdwinst bij terechte kritiek op één of twee ‘geselecteerde functies’.
10.3.
Voor zover eiser ter zitting zijn standpunt nog heeft onderbouwd met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [4] , overweegt de rechtbank dat daaruit evenmin volgt dat het Uwv de reservefuncties bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit moet betrekken. In deze uitspraak is geoordeeld over de situatie waarbij een betrokkene na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) geen ziekengeld meer ontvangt op grond van de Ziektewet, hij niet gewerkt heeft en zich vervolgens opnieuw ziek meldt. Naar het oordeel van de Raad is geschiktheid voor één van de eerder bij de EZWb gebruikte (reserve)functies niet voldoende om de nieuwe aanvraag voor ziekengeld af te wijzen; dit moeten er ten minste drie zijn. Hierin oordeelt de Raad dus niet dat reservefuncties moeten worden gezien als functies die moeten worden betrokken bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 januari 2023.
griffier
rechter

is verhinderd te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 9, aanhef en onder a, van het SchattingsbesluitBij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. (…)
Artikel 10, eerste lid, van het Schattingsbesluit1. Bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt:
a. uitgegaan van de urenomvang van de arbeid, die bij de toepassing van artikel 7 en 7a in aanmerking wordt genomen, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval van dit aantal wordt uitgegaan; en
b. in aanmerking genomen het loon van de middelste van de in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.€ 11,07 x 19,50/37,93 = € 5,69.
3.(11,85-5,69)/11,85) x100%= 51,98%.