3.3.Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Inleiding
Het politieonderzoek is gestart naar aanleiding van een melding over het dealen vanuit een auto bij winkelcentrum [naam 1] .Bij een observatie van de auto wordt gezien dat deze naar het woonadres van verdachte rijdt en dat de bestuurder van de auto samen met verdachte de garagebox bij de woning van verdachte betreedt.Ook op een ander moment wordt gezien dat er in de nachtelijke uren voortdurend beweging is in en rondom de garagebox aan [adres 1] H.Omdat het vermoeden bestaat dat de garagebox wordt gebruikt als mogelijke ‘stashlocatie’ van verdovende middelen, wordt besloten om deze te doorzoeken. Op het moment van binnentreden staat verdachte bij het toilet, waar wordt waargenomen dat hij vermoedelijk verdovende middelen aan het doorspoelen is.Achter de plafondplaten bij het toilet worden twee enveloppen aangetroffen met daarin meer dan € 10.000,- in verschillende coupures.Bij de doorzoeking in de garagebox en in de woning van verdachte worden verder onder meer verdovende middelen, kogelpatronen en vermoedelijke ‘dealertelefoons’ aangetroffen.
Feit 1 en feit 2
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat
verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de garagebox en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had. De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn garagebox ter beschikking heeft gesteld aan vrienden, om op deze manier wat geld bij te verdienen. Hij heeft verklaard niet precies te hebben geweten wat er in de garagebox werd opgeslagen, maar hij had wel het vermoeden dat het om verdovende middelen ging. Bij de doorzoeking in de garagebox van verdachte wordt onder meer een halfopen doos aangetroffen, waarin een grote hoeveelheid pillen en plastic zakjes met poeder zaten. Ook lagen er meerdere tassen in het zicht, waarin blokken zijn gevonden die vanwege hun geur en structuur worden herkend als blokken hasj. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte meer dan alleen een vermoeden moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Gelet op alle aangetroffen omstandigheden stelt de rechtbank vast dat hij hier wetenschap van moet hebben gehad. Ook heeft verdachte beschikkingsmacht gehad over de aangetroffen verdovende middelen. De garagebox behoorde bij zijn woning en hij beschikte over de sleutel van de box.
De aangetroffen verdovende middelen in de plastic zakjes zijn getest en blijken een hoeveelheid van 39,9 gram MDMA en 58,5 gram metamfetamine te bevatten. De rechtbank zal ten aanzien van feit 1 enkel het bezit van deze verdovende middelen bewezen verklaren, nu de ten laste gelegde 66 gram cocaïne niet definitief is getest. De blokken hasj zijn als zodanig bemonsterd en blijken een totaalgewicht van 12,56 kilogram te hebben. De rechtbank acht daarom eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 12,56 kilogram hasjiesj.
Feit 3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na verloop van tijd, rond november 2023, zelf ook pakketjes met cocaïne is gaan wegbrengen. Hij kreeg hiervoor contant betaald of via een zogeheten ‘tikkie’. Verdachte heeft ontkend onder de naam ‘ [naam 2] ’ drugs te hebben verkocht. Deze gebruikersnaam bleek te zijn gekoppeld aan een Whatsapp-account dat werd aangetroffen op één van de telefoons die in de slaapkamer van verdachte is gevonden.
Op de dag van de aanhouding werd naar deze telefoon een bericht gestuurd met de tekst: “abi 100 wil ik”. De afzender van dit bericht, genaamd [naam 3] , wordt als getuige gehoord en verklaart dat hij had gehoord dat ‘die jongen’ aangehouden was en dat hij hem kent als ‘ [naam 4] ’. [naam 3] verklaart verder dat hij een bericht stuurt naar het telefoonnummer [telefoonnummer] wanneer hij cocaïne wil kopen. Dat telefoonnummer was aan de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen iPhone gekoppeld. Als hij ‘100’ vraagt, bedoelt hij daarmee 1 à 2 gram cocaïne. Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat [naam 3] inderdaad drugs heeft besteld en betalingen heeft verricht.
Gelet op de verklaring van de getuige [naam 3] ontstond het vermoeden dat de betreffende telefoon werd gebruikt als ‘dealertelefoon’. Uit verder onderzoek is gebleken dat de telefoon in de periode van 20 november 2023 tot aan de dag van de aanhouding meerdere keren gekoppeld is geweest aan een toestel genaamd ‘iPhone van [verdachte] (2)’ en dat de meest gelogde locatie de straat waarin verdachte woonachtig is betreft. Op basis hiervan, in combinatie met de vindplaats van de telefoon in de slaapkamer van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker van de telefoon en het daarbij behorende Whatsapp-account ‘ [naam 2] ’ moet zijn geweest.
In de telefoon worden verder chats met diverse andere gebruikers aangetroffen waarin bestellingen en betalingen worden gedaan. Ook worden menukaarten met daarop de namen van verschillende drugs aangetroffen en wordt gezien dat van de betalingen een administratie wordt bijgehouden. Op 20 november 2023 is hiertoe een zogenaamde ‘poflijst’ aangemaakt. Hierin wordt bijgehouden welke bedragen de afnemers van drugs nog verschuldigd zijn. Gelet op de aanmaakdatum van de ‘poflijst’ kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte in ieder geval sinds 20 november 2023 heeft gehandeld in cocaïne. Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de garagebox ook als ‘stashplek’ voor anderen werd gebruikt, in combinatie met de nachtelijke bewegingen bij de garagebox, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze handel in een samenwerkingsverband met anderen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 20 november 2023 tot en met 26 februari 2024 tezamen en in vereniging met anderen cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, heeft verstrekt en heeft vervoerd. Daarbij spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van de ten laste gelegde periode vóór 20 november 2023. Hoewel er – gelet op de omvang van het klantenbestand, de openstaande bedragen en de wijze van administratie – aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat verdachte zich ook vóór deze datum bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs, wordt dit niet met voldoende bewijsmiddelen ondersteund.
Feit 4
Bij de doorzoeking van de garagebox worden in een plastic tas eveneens een tweetal patroonmagazijnen en een forse hoeveelheid patronen aangetroffen. Uit wapenonderzoek volgt dat de betreffende patroonmagazijnen specifiek bestemd zijn voor een pistool. Het voorhanden hebben daarvan is daarmee strafbaar, evenals het voorhanden hebben van de in totaal 483 aangetroffen patronen.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het voorhanden hebben van patroonmagazijnen en munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, is onder meer vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan. In dat kader worden volgens vaste jurisprudentie doorgaans de volgende aspecten onderkend: de munitie bevond zich bij of in de directe omgeving van de verdachte, verdachte had enige bewustheid van de aanwezigheid van de munitie en verdachte had beschikkingsmacht over de munitie.
Dat verdachte veelvuldig gebruik maakte van de garagebox betwist hij niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee ook wetenschap van de patroonmagazijnen en de munitie en de beschikkingsmacht daarover worden vastgesteld. Nu de magazijnen en munitie in een tas in de garagebox van verdachte zijn aangetroffen, moet verdachte zich in meer of mindere mate bewust zijn geweest van de aanwezigheid daarvan. Het feit dat verdachte beschikte over de sleutel van de garagebox toont aan dat hij ook de beschikkingsmacht had.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de aangetroffen patroonmagazijnen en patronen.
Feit 5
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het vermoeden had dat het bedrag dat in de enveloppen achter de plafondplaat is aangetroffen van de handel in verdovende middelen afkomstig was. Gelet op deze verklaring, het aantreffen van de grote hoeveelheden verdovende middelen en het feit dat verdachte gedurende een periode heeft gehandeld in deze verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Verder heeft verdachte verklaard het geldbedrag zelf op deze ongebruikelijke plek te hebben neergelegd. De ruimte waar het geld verborgen lag, kon niet zomaar worden ontdekt. Pas na het optillen van de plafondplaat werden de enveloppen met daarin het geld zichtbaar. Dat impliceert naar het oordeel van de rechtbank een doelgerichtheid die past bij witwassen: het handelen was gericht op het bemoeilijken van het zicht op het geldbedrag. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de vindplaats van het geldbedrag heeft verhuld.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door de vindplaats van een geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf te verhullen.
Zaak B
Feit 1
In de avond van 16 november 2023 worden bij een fouillering bij verdachte enkele gripzakjes met daarin metamfetamine en cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de bij hem aangetroffen verdovende middelen in opdracht te hebben vervoerd. Gelet op deze bekennende verklaring van verdachte en de bevindingen uit het laboratoriumrapport kan worden bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 6,72 gram metamfetamine en 7,48 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 2
Op dezelfde avond wordt in de rechterjaszak van verdachte eveneens een doosje met munitie aangetroffen. Uit wapenonderzoek volgt dat het hier gaat om kogelpatronen, waarvan het voorhanden hebben strafbaar is gesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet te hebben geweten dat het pakketje dat hij moest wegbrengen munitie bevatte, aangezien hij dit naar eigen zeggen niet door de verpakking heen kon zien. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich echter in meer of mindere mate bewust zijn geweest van het feit dat hij munitie voorhanden had, nu hij gelijktijdig ook al verdovende middelen aan het rondbrengen was en hij verder geen navraag heeft gedaan wat er in het doosje zat De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de bij hem aangetroffen patronen.