ECLI:NL:RBAMS:2024:5083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
23/5060
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WW-uitkering, de terugvordering van €8.313,92 aan te veel ontvangen WW en de opgelegde boete van €4.156,96 wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. Eiser, afkomstig uit Polen, had op 19 januari 2022 een WW-uitkering aangevraagd, die hem per 27 december 2021 was toegekend. Na een melding startte verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. Eiser had op 26 februari 2022 Nederland bezocht om zijn export-uitkering aan te vragen, maar verweerder concludeerde dat hij in de periode van 26 februari tot 14 maart 2022 niet in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij in het buitenland verbleef en dat er geen dringende redenen zijn om van herziening en terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] (Polen), eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van de WW [1] -uitkering, de terugvordering van €8.313,92,- aan te veel ontvangen WW en de opgelegde boete van €4.156,96,- in verband met het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Wat aan deze procedure voorafging

4. Eiser heeft op 19 januari 2022 een WW-uitkering aangevraagd. Bij beslissing van 24 januari 2022 is aan eiser per 27 december 2021 een WW-uitkering toegekend. Eiser is op 26 februari 2022 naar Nederland gekomen om zijn export-uitkering aan te vragen, aangezien hij op vakantie naar Polen ging. Op 28 februari 2022 heeft eiser telefonisch een exportaanvraag (PD U2) gedaan, met als vertrekdatum 14 maart 2022.
5. Naar aanleiding van een interne melding is verweerder een onderzoek gestart. Een handhavingsdeskundige van verweerder heeft daarop een onderzoek opgesteld en hieromtrent ook telefonisch contact gehad met eiser op 17 mei 2022. Bij beslissing van
8 september 2022 heeft zij aan eiser laten weten dat de uitkering per 1 maart 2022 tot en met 30 juni 2022 is herzien. Verweerder heeft eiser bij brief van 16 augustus 2022 geïnformeerd over de controle van eisers WW-uitkering en het voornemen tot het opleggen van een boete. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd.
6. Met de primaire besluiten van 8 september 2022 heeft verweerder aan eiser laten weten dat zij de WW-uitkering van eiser heeft herzien en een brutobedrag van € 8.313,92 ,- zal terugvorderen. Ook legt verweerder een boete van € 4.156,96,- aan eiser op. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Standpunt eiser
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat enkel het niet hebben van pintransacties in de periode 26 februari 2022 tot en met 14 maart 2022 niet hoeft te betekenen dat hij niet in Nederland was in die periode. Ook is dat onvoldoende grond om vast te stellen dat eiser in die periode niet in Nederland verbleef. De handhavingsdeskundige maakt misbruik van de zwakke positie van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de herziening van de WW, de terugvordering van de WW en de opgelegde boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
10. Een werknemer die buiten Nederland woont of verblijft houdt anders dan vanwege vakantie geen recht op WW-uitkering. [2] Het recht op uitkering eindigt vanaf de dag waarop de werknemer op grond van artikel 19 WW geen recht meer heeft op een uitkering. [3]
11. Op een verzekerde rust een inlichtingenverplichting. De verzekerde is verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. [4] In het geval een verzekerde deze plicht heeft geschonden, moet verweerder een uitkering op grond van de WW intrekken of herzien. [5] Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat verweerder hiervan geheel of gedeeltelijk kan afzien indien daar dringende redenen voor zijn.
12. Uit artikel 36 van de WW volgt dat een op grond van deze wet onverschuldigd betaalde uitkering door verweerder wordt teruggevorderd. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan verweerder op grond van het zesde lid van dit artikel geheel of gedeeltelijk hiervan afzien.
Schending inlichtingenplicht
13. In geschil tussen partijen is of eiser de inlichtingenplicht geschonden heeft.
14. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) volgt dat een besluit tot herziening van een uitkering een belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, in dit geval schending van de inlichtingenplicht, is voldaan in beginsel op verweerder rust. Als verweerder in zijn bewijslast is geslaagd, dan ligt het op de weg van verzoeker om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, dat op objectieve en verifieerbare gegevens is gebaseerd, aannemelijk te maken. [6]
15. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in beroep de registraties van de klantcontacten en gespreksverslagen overlegd. Zo ook het verslag van de handhavingsdeskundige. Uit die stukken blijkt dat eiser niet aan verweerder heeft meegedeeld dat hij vanaf 26 februari 2022 anders dan wegens vakantie in het buitenland verbleef. Eiser heeft daarnaast zelf ook in een gesprek met de medewerker handhaving aangegeven dat hij op vakantie was in de periode van 31 januari 2022 tot en met
25 februari 2022. Daarna is hij naar Polen teruggegaan om voor zijn zieke moeder te zorgen. In de tijd tussen de vakantie en de export-uitkering (14 maart 2022) zijn geen betalingen gedaan met zijn bankpas in Nederland. Het valt voor de rechtbank niet vast te stellen dat eiser in de periode tussen zijn vakantie en de export aanvraag in Nederland is geweest. Uit de stukken die eiser wel heeft overlegd kan de rechtbank ook niet concluderen dat eiser in de periode tussen 26 februari 2022 en 14 maart 2022 in Nederland is geweest. De facturen van de bus die door eiser zijn ingebracht, zijn maanden later gedateerd. Daarnaast valt op basis van de facturen niet vast te stellen dat eiser daadwerkelijk in deze bus heeft gezeten. Ook het feit dat eiser niet kan of wil aangeven waar hij in die periode van 26 februari 2022 tot en met 14 maart 2022 heeft verbleven, zorgt ervoor dat eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland is geweest. Verweerder heeft door het doen van dit onderzoek ook geen misbruik gemaakt van haar positie, zij mag dit onderzoeken.
Herziening en terugvordering
16. Nu vaststaat dat eiser per 1 maart 2022 geen recht had op een WW-uitkering is de aan eiser betaalde WW-uitkering, onverschuldigd betaald. Verweerder was dus, gelet op de wettelijke bepalingen, in beginsel gehouden om tot herziening en terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag over te gaan. Verweerder kan hier enkel indien er sprake is van dringende redenen, van af zien.
17. Degene die zich beroep op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. [7] Nu eiser dit niet heeft gedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om zulke dringende redenen aan te nemen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de terugvordering voor eiser belastend zal zijn, is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van dringende redenen om van de herziening en terugvordering af te zien.
Boete
18. Vaststaat dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser had redelijkerwijs kunnen weten dat hij zijn verblijf in Polen had moeten doorgeven en verweerder mag hem dit verwijten. Dit betekent dat verweerder gehouden was om aan eiser een boete op te leggen.
19. Eiser wordt volledig verwijtbaar geacht. Op grond hiervan is de boete in beginsel 50 procent van het benadelingsbedrag. [8] Nu eiser geen dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan verweerder van de boete moet afzien, heeft verweerder de boete terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkeloosheidswet.
2.Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, WW.
3.Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, WW.
4.Artikel 25, eerste lid, WW.
5.Artikel 22a WW.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Raad van 5 februari 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:186 en de uitspraak van de Raad van 17 juni 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:1473.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
8.Zie artikel 2, vierde lid, Boetebesluit Socialezekerheidswetten.