ECLI:NL:RBAMS:2024:5415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23/3918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde ziekengeldsanctie door het Uwv aan eigenrisicodrager voor de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2024, zaaknummer 23/3918, is het beroep van eiseres tegen een ziekengeldsanctie van het Uwv gegrond verklaard. Eiseres, een eigenrisicodrager voor de Ziektewet, had een ziekengeldsanctie opgelegd gekregen omdat zij volgens het Uwv niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Het Uwv stelde dat eiseres bij haar re-integratieverplichtingen was uitgegaan van een inadequaat advies van de bedrijfsarts, die had geconcludeerd dat de werknemer marginaal belastbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet deugdelijk gemotiveerd waren en dat de professionele marge van de bedrijfsarts niet was gerespecteerd. De rechtbank vond de rapporten van de medisch adviseur van eiseres overtuigend en concludeerde dat het zoekprofiel dat eiseres per 1 september 2021 had gehanteerd juist was. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde de situatie door de ziekengeldsanctie op te heffen. Eiseres werd in de proceskosten vergoed en het griffierecht werd ook door het Uwv vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

7.[eiseres] ., uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C.L. Schuren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Werknemer] uit Schiedam (werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder aan eiseres opgelegde sanctie om het ziekengeld van werknemer,
[Werknemer] , tot 13 maart 2023 door te betalen in verband met het niet voldoen aan de re- integratieverplichtingen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Werknemer heeft toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met eiseres.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Bij de sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen laatstelijk bericht uiterlijk op 27 september 2024 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. De werknemer heeft als servicemonteur gewerkt bij een woningbouwvereniging via eiseres (uitzendbureau). Op 16 maart 2020 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen. Het dienstverband van werknemer is op 16 oktober 2020 beëindigd. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW).
3. De bedrijfsarts van eiseres heeft werknemer regelmatig (telefonisch) gesproken in de periode van september 2020 tot en met augustus 2022. Op 14 november 2021 heeft de bedrijfsarts een actueel oordeel opgesteld. Hierin is geconcludeerd dat werknemer marginaal belastbaar is, dat wil zeggen gemiddeld ongeveer tien uur per week en niet meer dan twee uur per dag kan werken.
4. Op 27 november 2021 heeft werknemer bij verweerder een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
5. Met het besluit van 9 maart 2022 heeft verweerder aan eiseres een ziekengeldsanctie opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Volgens verweerder is eiseres bij haar re-integratieverplichtingen uitgegaan van een inadequaat advies van de bedrijfsarts en is er ten onrechte vanaf 1 september 2021 niet gesolliciteerd naar passende, fulltime functies. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 3 maart 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 maart 2022. Daarnaast is aan werknemer met de brief van 9 maart 2022 meegedeeld dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag uitgesteld wordt.
6. Eiseres heeft tegen de ziekengeldsanctie bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiseres verweerder met een brief van 15 augustus 2022 verzocht om de ziekengeldsanctie te bekorten in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van werknemer op 28 september 2022. Met het besluit van 24 oktober 2022 is verweerder tegemoetgekomen aan dit verzoek en heeft hij beslist dat dat de Ziektewetuitkering tot en met 23 september 2022 door eiseres aan werknemer moet worden doorbetaald.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2023 en van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 mei 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zien geen aanleiding om af te wijken van de primaire beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat al veel eerder sprake was van belastbaarheid, namelijk vanaf februari 2021 en 1 september 2021 van 30 uur per week. Het hanteren van een te nauw zoekprofiel, vanwege een verkeerd vastgestelde belastbaarheid, beperkt de mogelijkheid om passend werk te vinden onnodig aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ziekengeldsanctie terecht aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank is van oordeel dat de ziekengeldsanctie ten onrechte aan eiseres is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
De beroepsgronden van eiseres
10. Eiseres voert in beroep onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] aan dat het voor een werkgever per einde wachttijd voldoende duidelijk moet zijn waaruit zijn tekortkoming bestaat. Verweerder heeft eiseres in het bestreden besluit na afloop van de wachttijd een nieuw verwijt gemaakt. Het reparatoire karakter van een ziekengeldsanctie verzet zich hier echter tegen. Eiseres voert verder aan dat de bedrijfsarts in redelijkheid terecht is uitgegaan van een urenbeperking van 10 uur per week en 2 uur per dag per 1 september 2021. Eiseres benadrukt dat ten tijde van het opstellen van het actueel oordeel van de bedrijfsarts op 14 november 2021, de aanvullende onderzoeken in het Erasmus MC nog niet waren afgerond. Pas bij brief van 25 februari 2022 is duidelijk geworden dat er alsnog geen cardiale oorzaak voor de klachten kon worden aangewezen. Verweerder heeft ten onrechte bij de RIV-beoordeling rekening gehouden met de pas later bekend geworden gegevens, terwijl de bedrijfsarts hiervan destijds niet op de hoogte was. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat al uit eerdere onderzoeken, dan de second opinion in het Erasmus MC, was gebleken dat er geen cardiale afwijkingen konden worden gevonden, kan niet worden gevolgd. Eiseres wijst ter onderbouwing van haar stellingen naar de rapporten van 25 juli 2021 en 31 januari 2023 van de door haar in bezwaar ingeschakelde medisch adviseur.
Het beoordelingskader
11.1.
In artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag en de beoordeling van het re-integratieverslag blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verweerder het tijdvak verlengt gedurende welke de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de ZW, opdat de eigenrisicodrager zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken. De beoordelingsmaatstaf daarvoor staat in artikel 65 van de Wet WIA: de werkgever en de werknemer moeten in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
11.2.
Een loonsanctiebesluit of, zoals in deze zaak, een ziekengeldsanctie, is een belastend besluit. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat verweerder daarom aannemelijk moet maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het daarbij goed en concreet moet motiveren waaruit de tekortkoming bestaat. [2] Daarbij is van belang dat uit de Werkwijzer Poortwachter volgt dat de toets die verweerder hier moet maken, geen claimbeoordeling is en dat de bedrijfsarts een zekere professionele marge heeft. Het gaat erom of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden redelijk heeft geoordeeld en gehandeld. [3]
Medische beoordeling
12.1.
De bedrijfsarts heeft bij het actueel oordeel de medische informatie van de spreekuurcontacten overgelegd. De rechtbank stelt op basis hiervan het volgende vast. Uit het spreekuurcontact van 16 juli 2021 volgt dat de bedrijfsarts heeft gevraagd naar de algemene dagelijkse levensverrichtingen van werknemer. Zij heeft onder andere genoteerd:
“Betrokkene kan bijna niets meer, hij moet na elk klusje een uur rusten, voelt zich dan benauwd en heeft pijn op de linker borst, traplopen is ook al lastig, moet dus steeds een uurtje rusten op de bank, probeert niet te slapen overdag en slaapt 's nachts als een blok. Is nu ook bezig met spoor 2, doet online cursussen en moet solliciteren. Betrokkene werkt verder 1x4 uur / week in het bejaardentehuis, koffie drinken met de bewoners als het lukt, hij gaat met de fiets, maar is ook wisselend belastbaar, probeert t.z.t. 2x4 uur / week te gaan, maar komt nu al kapot thuis. In eerste instantie werd er cardiologisch gezien niets gevonden, in augustus 2020 is er echter bij catheterisatie 1 stent geplaatst, in het Maasstad
ziekenhuis. Wegens aanhoudende klachten is betrokkene sindsdien
herhaaldelijk retour cardioloog geweest, alsmede naar longarts en internist,
maar men vond niets afwijkend.”De bedrijfsarts sluit af met de opmerking dat werknemer vanwege aanhoudende klachten op 28 juli 2021 naar een cardioloog van het Erasmus ziekenhuis (de rechtbank begrijpt Erasmus MC) gaat voor een second opinion.
12.2.
Blijkens het spreekuurcontact van 17 september 2021 volgt uit de anamnese dat betrokkene een week eerder in het kader van de second opinion bij de cardioloog van het Erasmus MC is geweest en dat
“er evident zuurstofgebrek werd gezien bij inspanning. Het gaat verder steeds slechter bij inspanning, zoals bij bukken liep de saturatie hard terug, zoals bleek uit het saturatiemetertje om de vinger. Men denkt nu aan een mogelijk septum - defect o.i.d. maar het noodzakelijke onderzoek kan pas over 3 maanden plaatsvinden. Betrokkene krijgt dan een katheterisatie bij een dag opname.”De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat een cardiologisch defect waarschijnlijk is en zij heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) bijgesteld.
12.3.
Uit het spreekuurcontact van 11 november 2021 staat bij de anamnese weergegeven dat:
“het blijft even slecht, moet steeds rusten, bijna de gehele dag, na 1 klusje moet hij 1,5 liggen in een relaxstoel, voelt zich dan ook kortademig, blauwe lippen en vuurrood hoofd. Na 1,5 uur keert de normale situatie weer terug. Na 5 minuten lopen buiten moet hij ook weer 1,5 rusten.”De bedrijfsarts heeft opnieuw geconcludeerd dat een cardiologisch defect waarschijnlijk lijkt en zij heeft vermeld dat de dag opname in het Erasmus ziekenhuis op 19 november 2021 zal plaatsvinden.
13. De rechtbank overweegt dat de bedrijfsarts bij het bepalen van de belastbaarheid van werknemer is uitgegaan van de gegevens zoals vermeld bij voornoemde spreekuurcontacten. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 3 maart 2022 volgt dat hij telefonisch contact heeft opgenomen met de bedrijfsarts en heeft uitgelegd dat hij zich niet kan vinden in haar conclusie dat sprake is van marginale belastbaarheid. De rechtbank stelt vast dat in de medische overwegingen van de rapporten van de verzekeringsartsen van 3 maart 2022 en 8 mei 2023 echter niet wordt ingegaan op de betreffende spreekuurcontacten van de bedrijfsarts en de daarin vermelde bevindingen bij de second opinion afspraak in het Erasmus MC. Ook hebben de verzekeringsartsen niet gemotiveerd waarom de bedrijfsarts de belastbaarheid niet zo heeft mogen inschatten, ondanks dat zij op basis van de bevindingen van het Erasmus MC op dat moment uitging van een waarschijnlijk cardiologisch defect. Verder is niet gemotiveerd of en waarom de bedrijfsarts op dat moment op basis van de laatste medische informatie niet uit kon gaan van een waarschijnlijk cardiologisch defect. Verweerder heeft op de zitting desgevraagd niet weersproken dat op deze punten niet is ingegaan in de rapporten van verweerder. Wanneer de verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat in januari 2021 geen cardiologische oorzaak is gevonden en verwijst naar de belastbaarheid bij de Eerstejaarsziektewetbeoordeling van februari 2021, wordt voorbijgegaan aan de (toegenomen) klachten van eiser bij de spreekuurcontacten vanaf 16 juli 2021 en aan de bevindingen in het Erasmus MC in september 2021. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de rapporten van de verzekeringsartsen niet begrijpelijk en concludent. De omstandigheid dat uit de brief van de cardioloog van 25 februari 2022 van het Erasmus MC volgt dat geen cardiologische oorzaak voor de klachten is gevonden, doet aan het voorgaande niet af. Dit is een omstandigheid die de bedrijfsarts bij het bepalen van de belastbaarheid per 1 september 2021 niet kon meewegen omdat het onderzoek niet was afgerond en de resultaten daarvan nog niet bekend waren.
14. Eiseres heeft tegenover de beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder twee rapporten van haar medisch adviseur ingebracht. De medisch adviseur heeft in haar rapporten van 25 juli 2022 en van 31 januari 2023 toegelicht dat zij de belastbaarheid zoals vastgesteld door de bedrijfsarts in het actueel oordeel van 14 november 2021 navolgbaar acht. Er waren volgens de medisch adviseur duidelijke aanwijzingen voor een cardiale oorzaak van de klachten van werknemer (dalende saturatie bij bukken). Volgens de medisch adviseur was het daarmee
“vanuit medisch oogpunt wel begrijpelijk dat de bedrijfsarts uit voorzorg heeft meebewogen met de ervaren klachten en belemmeringen zoals aangegeven door werknemer, daar overbelasting bij wel een aannemelijke cardiale oorzaak schadelijk zou kunnen zijn. Ook bij het opstellen van het actueel oordeel waren de aanvullende onderzoeken in het Erasmus MC nog niet afgerond en kon zij nog niet weten dat er achteraf geen verklarende oorzaak zou worden gevonden.”In het rapport van 31 januari 2023 stelt de medisch adviseur verder: “
Gelet op de bevindingen op het moment van het oordeel door de bedrijfsarts, met aanwijzingen op dat moment dat er wel een cardiale oorzaak was, waarvoor ook nader onderzoek plaats ging vinden, was het plausibel dat zij uit voorzorg uitging van meer/forsere beperkingen. Daarmee kan dus ook niet gesteld worden, zoals gedaan is door Uwv, dat de urenbeperking op dat moment niet juist was ingeschat”.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep in haar rapport van 17 mei 2024 gemotiveerd waarom zij geen reden ziet om een ander standpunt in te nemen. Zij heeft onder andere gesteld dat uit het spreekuurcontact van 17 september 2021 volgt dat werknemer zelf heeft gezegd dat er bepaalde afwijkingen zijn gevonden. Het gaat om anamnestische gegevens waarbij geen sprake was van objectiveerbarheid. Volgens haar had het in de rede gelegen dat de bedrijfsarts contact opnam met de cardioloog om de klachten te objectiveren. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet. Uit het citaat van het spreekuurcontact van 17 september 2021 volgt dat werknemer gedetailleerd heeft verteld over de bevindingen tijdens het onderzoek dat een week eerder (op
8 september 2021) heeft plaatsgevonden in het Erasmus MC en wat het vervolgonderzoek zou inhouden. De rechtbank ziet geen aanleiding waarom de bedrijfsarts aan deze informatie had moeten twijfelen. Ook was er voor de bedrijfsarts op dat moment geen reden om contact op te nemen met de cardioloog van het Erasmus MC aangezien het nader onderzoek drie maanden later zou plaats vinden. Hetgeen de werknemer heeft verteld wordt vervolgens ondersteund door het feit dat op 1 september 2021 een echocardiografie heeft plaatsgevonden en door de brief van de cardioloog van 25 februari 2022. De medisch adviseur van eiseres is op deze brief in haar rapport van 31 januari 2023 gemotiveerd ingegaan. Volgens de medisch adviseur werden er afwijkende bevindingen gedaan bij het onderzoek, zoals dat er in de spreekkamer een dalende saturatie werd gemeten bij staan versus liggen. Voorts is ook bij herhaling een gestoorde diastolische linkerventrikelfunctie aangegeven, is sprake van een relaxatiestoornis en worden op het ECG forse voltages gezien passend bij linkerventrikelhypertrofie
.Met deze beoordeling van de medisch adviseur wordt bevestigd wat werknemer heeft verteld aan de bedrijfsarts en is sprake van een medische objectivering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten niet weersproken dat er afwijkende bevindingen zijn gedaan bij het onderzoek in het Erasmus MC. Ook is de beoordeling van de medisch adviseur van eiseres met betrekking tot die bevindingen niet weersproken door verweerder. De rechtbank vindt de beoordeling van de medisch deskundige van eiseres in de hiervoor genoemde rapporten overtuigend en navolgbaar.
16. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de motivering die is neergelegd in de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder niet navolgbaar en concludent is. Ook blijkt daaruit niet dat de professionele marge die de bedrijfsarts toekomt is gerespecteerd.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de rapporten van de medisch adviseur in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer per 1 september 2021 heeft mogen inschatten zoals zij heeft gedaan. Dat betekent ook dat het door eiseres gehanteerde zoekprofiel per 1 september 2021 juist is geweest.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Hij heeft deze conclusie gebaseerd op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de bedrijfsarts ten onrechte is uitgegaan van een situatie van marginale mogelijkheden. Daarom zijn volgens de arbeidsdeskundige re-integratiekansen in het tweede spoor gemist. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is door het hanteren van een te nauw zoekprofiel de mogelijkheid om passend werk te vinden onnodig beperkt. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk is gemotiveerd. Dat geldt daarmee ook voor de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat het zoekprofiel per 1 september 2021 juist is geweest en dat er vanaf die datum dan ook geen re-integratiekansen zijn gemist.
19. Voor de rechtbank is onduidelijk of verweerder eiseres in beroep ook verwijt dat zij in de periode van 1 februari 2021 tot 1 september 2021 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Volgens eiseres lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat te suggereren in het rapport van 8 mei 2023 waar wordt overwogen: “
De conclusie dat al veel eerder sprake was van belastbaarheid, vanaf februari 2021 en 1 september 2021, van 30 uur per week is daarom goed te volgen”. Verweerder kon hier desgevraagd op zitting geen standpunt over innemen. Voor zover verweerder eiseres dit verwijt maakt over de periode van 1 februari tot 1 september 2021, volgt de rechtbank dat niet. Eiseres heeft terecht gesteld dat het tweede spoor traject op 13 april 2021 tijdig is gestart en dat werknemer in het kader van het tweede spoor traject vanaf 17 april 2021 tot het opleggen van de ziekengeldsanctie 73 sollicitaties heeft verricht. Werknemer heeft daarbij tot de wijziging van de FML op 17 juli 2021 gesolliciteerd op basis van een zoekprofiel zonder urenbeperking, omdat het oordeel van de bedrijfsarts van 14 januari 2021 tot die datum als uitgangspunt is genomen bij de re-integratie. Over die periode kan dan ook niet gezegd worden dat gezocht is volgens een te nauw zoekprofiel. Gelet op het spreekuurcontact van 16 juli 2021 vindt de rechtbank het begrijpelijk dat de bedrijfsarts de FML heeft aangepast. Daarop heeft eiseres vervolgens op 3 augustus 2021 het zoekprofiel aangepast. Voor zover verweerder meent dat in de maand augustus een te nauw zoekprofiel is gehanteerd, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in die ene maand (in de zomervakantie) re-integratiekansen zijn gemist.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft gelet op het bovenstaande onvoldoende onderbouwd waarom eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het opleggen van de ziekengeldsanctie berust daarom niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak en herroept het ziekengeldsanctiebesluit van 9 maart 2022. Het bestreden besluit, waarbij de ziekengeldsanctie in stand werd gelaten, wordt vernietigd.
21. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Die kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 2.374,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1. En 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden.
22. De kosten van de door eiseres ingeschakelde medisch adviseur komen ook voor vergoeding in aanmerking. Op de zitting is besproken dat eiseres haar kosten heeft toegelicht in het aanvullend bezwaarschrift van 15 augustus 2022. De kosten van de medisch adviseur voor het rapport van 25 juli 2022 bedragen 4 uur x 134,04 = € 536,16. Uit het rapport van 31 januari 2023 volgt dat de medisch adviseur daar 170 minuten (afgerond 3 uur x 142,75= € 428,25) [4] aan heeft besteed. Deze kosten komen de rechtbank redelijk voor. Verweerder heeft dit op zitting bevestigd. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder de kosten ter hoogte van € 964,41 voor het inschakelen van een deskundige aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het loonsanctiebesluit van 9 maart 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.374,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 365,-;
- draagt verweerder op kosten ter hoogte van € 964,41 voor het inschakelen van een deskundige aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:698.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 11 mei 2021, ECLI:CRVB:2021:1358 en van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 16 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2717.
4.Voor de kosten van dit rapport sluit de rechtbank aan bij het tarief voor 2023 zoals genoemd in artikel 8 van het besluit tarieven strafzaken 2003.