ECLI:NL:RBAMS:2024:5485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
24/2055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding zonder verschoonbare redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 december 2023, waarbij hem voorwaardelijk strafontslag was opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het bezwaar werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend, en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 7 augustus 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en deze termijn eindigde op 16 januari 2024. De eiser had echter pas op 18 januari 2024 bezwaar gemaakt, wat twee dagen te laat was. De eiser stelde dat hij door ziekte en de feestdagen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had onderbouwd dat deze omstandigheden hem daadwerkelijk verhinderden om tijdig te handelen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg. De eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] te Amsterdam, eiser,

en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.H.A. Nathans)
Procesverloop
1.1.
Met een besluit van 5 december 2023 heeft verweerder aan eiser voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 26 februari 2024 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.3.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hierna hebben partijen nog op elkaar gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.
Overwegingen
2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is het bezwaarschrift tijdig ingediend?
2.2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag nadat het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] De bekendmaking geschiedt door toezending van het besluit. [3]
2.3.
Op 5 december 2023 heeft verweerder het besluit tot voorwaardelijk strafontslag genomen en in persoon uitgereikt aan eiser. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 16 januari 2024. Eiser heeft per e-mailbericht van 18 januari 2024 bezwaar gemaakt. Daarmee is het bezwaarschrift twee dagen te laat ingediend.
2.4.
Volgens eiser kon verweerder echter op basis van het e-mailbericht van 12 januari 2024 weten dat hij bezwaar wilde maken. Dit e-mailbericht kan dan ook als een ‘pro forma’ bezwaarschrift worden gezien. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Gelet op de tekst van dit e-mailbericht kan dit e-mailbericht niet worden aangemerkt als een (pro forma) bezwaarschrift. Eiser schrijft in het e-mailbericht: “
Ik heb juridisch advies ingewonnen en ben momenteel bezig om het bezwaarschrift af te ronden. Ik verwacht deze op tijd in te dienen.” Hieruit volgt niet dat eiser reeds met dat e-mailbericht bezwaar maakt.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
2.5.
Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend dan wordt dit in beginsel niet in behandeling genomen. Verweerder verklaart het bezwaar dan niet-ontvankelijk. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, namelijk als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest [4] . Dat wil zeggen dat het hem niet te verwijten valt. De termijnoverschrijding wordt dan verschoonbaar geacht en het te laat indienen van het bezwaar wordt dan niet aan de indiener toegerekend.
2.6.
Het criterium “verschoonbaarheid” is uitgewerkt in rechtspraak van de hoogste bestuursrechters [5] . De termijnoverschrijding is onder andere verschoonbaar als sprake is van bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaarschrift betreffen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf (
zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan). In de tweede plaats kan worden gedacht aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen (
zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand). Als er een duidelijke verhindering was, is het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift niet verwijtbaar en kan dit niet aan de indiener worden toegerekend.
Maar ook bij een geringe verwijtbaarheid is er ruimte om de termijnoverschrijding niet aan de indiener toe te rekenen. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald of sprake is van geringe verwijtbaarheid. Daarbij zijn onder meer volgende factoren van belang: de hoedanigheid van de indiener (is sprake van een individuele burger, onderneming, belangenorganisatie of bestuursorgaan), de mate van deskundigheid en professionaliteit van die partij en de omvang van de termijnoverschrijding. Indien het bestuursorgaan of de bestuursrechter tot het oordeel komt dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid, is vervolgens van belang hoeveel partijen er bij het geding betrokken zijn.
Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid moet de rechtbank maatwerk leveren en is de context van belang. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen.
2.7.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit van 5 december 2023 is een omvangrijk besluit waardoor het hem veel tijd heeft gekost om een bezwaarschrift op te stellen. Toen kwamen de feestdagen en na de feestdagen is hij ziek geworden. Hij was tot het einde van de termijn ziek. Desgevraagd heeft eiser op zitting aangegeven dat hij een paar dagen last had van een voorhoofdsholteontsteking. Verweerder had volgens hem rekening moeten houden met het feit dat de termijnoverschrijding gering is, er sprake is van een tweepartijengeschil en eiser niet wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Tot slot heeft verweerder hem ten onrechte niet gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma bezwaarschrift. Eiser doet voorts een beroep op de uitspraak van rechtbank Limburg van 23 maart 2022 [6] , waarin ook sprake was van een geringe termijnoverschrijding, een tweepartijengeschil, betrokkene niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en betrokkene zich – net als eiser – in een stressvolle situatie bevond. Eiser had meer begrip of coulance van verweerder verwacht door het bezwaar, ondanks de termijnoverschrijding, toch in behandeling te nemen.
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift dwingendrechtelijk en fataal is. Als een bezwaarmaker deze termijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, dan moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Het bestuursorgaan mag dan niet vanuit begrip of coulance het bezwaar toch behandelen.
2.9.
De rechtbank begrijpt eiser op die manier dat als gevolg van een samenloop van omstandigheden (te weten: een omvangrijk besluit, feestdagen en daarna een periode van ziekte) hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Dat het maken van bezwaar tijd kost, hij gedurende de feestdagen geen zin of tijd had om (verder) te werken aan het bezwaarschrift en hij op het moment dat hij ziek werd dus nog niet klaar was met het bezwaarschrift, kan de rechtbank zich indenken. Eiser had echter op het moment dat hij ziek werd maatregelen kunnen treffen door een ander in te schakelen om zijn belangen te behartigen of door een pro forma bezwaarschrift in te dienen. Nog los van het feit dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij een voorhoofdsholteontsteking had, maakt niet dat eiser als gevolg daarvan daartoe niet in staat was. Eiser heeft ook dat niet onderbouwd. Hoe lang de voorhoofdsholteontsteking heeft geduurd en of deze tot het einde van de bezwaartermijn heeft voortgeduurd, is dan ook niet relevant. Het beroep op de uitspraak van rechtbank Limburg gaat verder niet op. In die zaak achtte de rechtbank aannemelijk dat de betrokkene aanzienlijke gezondheidsklachten had waardoor hij in zijn functioneren in het dagelijks leven en bij het behartigen van zijn belangen werd beperkt. Daarnaast had hij met een aantal problemen in de familie- en sociale sfeer te kampen. Van dergelijke klachten en problemen is in deze zaak geen sprake. Anders dan eiser stelt, had betrokkene verder in die zaak niet slechts hoofdpijn, maar stelde betrokkene te lijden aan de zogenoemde ‘schildersziekte’ als gevolg waarvan hij hoofdpijn had, vergeetachtig was en veel moeite had om zijn zaken te behartigen.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma bezwaarschrift heeft eiser gesteld dat verweerder deze mogelijkheid ten onrechte niet in de rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen. Dit is echter geen wettelijke verplichting en daarnaast volgt uit het dossier dat eiser van de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma bezwaarschrift op de hoogte was. Daar komt bij dat eiser op zitting heeft aangegeven dat hij fiscaal recht (WO) heeft gestudeerd op grond waarvan eveneens kan worden aangenomen dat eiser van deze mogelijkheid op de hoogte was.
2.10.
De rechtbank komt gelet op dit geheel van feiten en omstandigheden tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is of dat eiser een slechts gering verwijt treft. Dat heeft als gevolg dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiser kan worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat het om een geringe termijnoverschrijding zou gaan, dat er geen belangen van derden bij het besluit van 5 december 2023 betrokken zijn en dat eiser niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, is daarom in dit geval niet relevant. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.**
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit staat in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Dit staat in artikel 6:11 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31