ECLI:NL:RBAMS:2024:5526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/2035
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen beoordeeld. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen omdat hij op 26 november 2021 geen of te weinig parkeerbelasting had betaald. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag op 16 februari 2023 vernietigd, maar daarbij een onjuiste waarde per procespunt van € 310,- toegekend, terwijl eiser stelde dat dit € 624,- had moeten zijn, verwijzend naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar inderdaad een onjuiste waarde per punt heeft gehanteerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor belastingzaken deels buiten toepassing moet blijven, omdat de forfaitaire vergoeding per punt te laag is in vergelijking met andere bestuursrechtelijke zaken. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding in bezwaar opnieuw moet vaststellen op basis van de juiste waarde per punt van € 624,-.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar en bepaalt dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 312,-. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en een vergoeding van € 437,50 voor de proceskosten in beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit Zaandijk, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen.

Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 februari 2023.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. J. Piet als waarnemer van de gemachtigde van eiser deelgenomen. De heffingsambtenaar was, zonder bericht van verhindering, niet aanwezig.

Feiten en omstandigheden

2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat eiser op 26 november 2021 geen of te weinig parkeerbelasting heeft betaald.
2.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag wegens proceseconomische redenen vernietigd. De heffingsambtenaar heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift van € 155,-. De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van een waarde per procespunt van € 310,- en een wegingsfactor 0,5.
2.3.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste waarde per punt van € 310,-, volgens hem had de heffingsambtenaar moeten uitgaan van een waarde per punt van € 624,-. Eiser verwijst daartoe naar de conclusie van advocaat-generaal bij de Hoge Raad, [naam] van 1 maart 2024. [1]
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift meegedeeld dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de door de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar vastgestelde proceskostenvergoeding juist is.
3.2.
In lijn met de conclusie van advocaat-generaal [naam] heeft de Hoge Raad op 12 juli 2024 [2] geoordeeld dat het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de berekening van de proceskostenvergoeding in bezwaar in belastingzaken deels buiten toepassing moet blijven, omdat die regeling mogelijk in strijd is met het discriminatieverbod. [3] In het Bpb wordt een forfaitaire vergoeding per punt gehanteerd die ongeveer de helft lager is dan de vergoeding die geldt in overige bestuursrechtelijke zaken. Omdat dit onderscheid tussen beide tarieven onvoldoende door de besluitgever is toegelicht, is volgens de Hoge Raad niet duidelijk dat en waarom voor alle belastingzaken die lagere vergoeding gerechtvaardigd is. Daarom is het naar het oordeel van de Hoge Raad aangewezen dat de rechter die lagere vergoeding buiten toepassing laat.
3.3.
Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar had moeten uitgaan van een waarde per procespunt van € 624,- [4] , in plaats van € 310,-. De vergoeding voor de proceskosten in bezwaar bedraagt dus € 312,-, met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 0,5. De uitspraak op bezwaar is daarom niet juist en komt (deels) voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van het bezwaar. De rechtbank neemt zelf een beslissing [5] en bepaalt dat in bezwaar een waarde van € 624,- per punt wordt toegekend.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskosten in beroep op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,25. Voor de wegingsfactor is redengevend dat alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar in het geding is en de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende zeer geringe werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de waarnemer van de gemachtigde van eiser op de zitting geen toelichting heeft kunnen geven, omdat hij zich door een vergissing aan zijn kant op de verkeerde zaak had voorbereid.
Beslissing
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van de proceskosten in bezwaar aan eiser van € 312,-, onder verrekening van hetgeen dat al is betaald;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van de proceskosten in beroep aan eiser van € 437,50;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten en het griffierecht vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop de opgaaf van een bankrekening op naam van eiser door verweerder is ontvangen, tot aan de voldoening.
griffier
rechter
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 september 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Uit artikel 1 van de Grondwet.
4.Op grond van onderdeel B2, punt 2, van de bijlage bij het Bpb.
5.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.